Posts tonen met het label Déjà-Nu al!. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Déjà-Nu al!. Alle posts tonen

woensdag 9 juli 2014

Nu al!

Honderdmaal al was de zon, stralend of bedroefd, opgerezen uit die onmetelijke kuip van de zee, waarvan de randen nauwelijks te zien zijn. Honderdmaal was zij, schitterend of triest, weer ondergedoken in haar onmetelijke avondbad. Al heel wat dagen waren we in de gelegenheid de andere kant van het uitspansel te aanschouwen en het hemelse alfabet van onze tegenvoeters te ontcijferen. En alle passagiers zuchtten en mopperden. Het leek wel of bij het naderen van het vasteland hun lijden verergerde. 'Wanneer,' zeiden ze, 'zullen we eindelijk eens van een slaap genieten zonder door de golfslag heen en weer te worden geschud of te worden gestoord door een wind die harder ronkt dan wij? Wanneer zullen we weer vlees eten dat niet zo zout is als het verachtelijke element dat ons draagt? Wanneer zullen we kunnen bekomen van een maaltijd zonder dat onze stoel heen en weer schuift?'

Er waren er die aan huis dachten en hun ontrouwe en humeurige vrouwen en hun krijsende nageslacht misten. Allen waren door het uitblijven van land zo in de war, dat zij met meer geestdrift gras zouden hebben gegeten dan dieren dat plegen te doen.

Eindelijk kwam er land in zicht. En we zagen, toen we naderbij kwamen, dat het een heerlijk en verrukkelijk land was. Het leek of de muziek van al het leven er als een vaag murmelen omhoog steeg, en of die kusten, die rijkelijk met groen waren begroeid, tot op mijlen afstand een heerlijke geur van bloemen en vruchten uitwasemden.

Onmiddellijk was iedereen verheugd, ieder liet zijn slechte humeur varen. Alle ruzies werden vergeten, alle wederzijdse fouten vergeven; de overeengekomen duels werden uit het geheugen gewist en alle rancunes verdwenen als sneeuw voor de zon.

Alleen ik was bedroefd, onvoorstelbaar bedroefd. Als een priester wie men zijn god heeft ontnomen, kon ik me niet zonder hartverscheurende bitterheid losmaken van die monsterachtig verleidelijke zee, van die zee die in haar schrikwekkende eenvoud zo eindeloos afwisselend is en die de gemoedsgesteldheid, de doodsangst en de extase van allen die hebben geleefd, die leven en nog zullen leven in zich lijkt te dragen en in haar spel, haar deining, haar woede en haar glimlach lijkt te verbeelden.

Terwijl ik afscheid nam van deze onvergelijkelijke schoonheid, voelde ik me diep terneergeslagen en daarom kon ik, toen al mijn metgezellen 'Eindelijk!' zeiden, alleen maar uitroepen: 'Nu al!'

Toch was het de aarde, de aarde met al haar geluiden, haar hartstochten, haar gemakken, haar feesten; het was een rijk en prachtig land vol beloften, dat een geheimzinnige geur van rozen en van muskus ademde en vanwaar de muziek van al wat leeft tot ons kwam in een verliefd gemurmel.



Déjà!

Cent fois déjà le soleil avait jailli, radieux ou attristé, de cette cuve immense de la mer dont les bords ne se laissent qu'à peine apercevoir; cent fois il s'était replongé, étincelant ou morose, dans son immense bain du soir. Depuis nombre de jours, nous pouvions contempler l'autre côté du firmament et déchiffrer l'alphabet céleste des antipodes. Et chacun des passagers gémissait et grognait. On eût dit que l'approche de la terre exaspérait leur souffrance. 'Quand donc, disaient-ils, 'cesserons-nous de dormir un sommeil secoué par la lame, troublé par un vent qui ronfle plus haut que nous? Quand pourrons-nous manger de la viande qui ne soit pas salée comme l'élément infâme qui nous porte? Quand pourrons-nous digérer dans un fauteuil immobile?'

Il y en avait qui pensaient à leur foyer, qui regrettaient leurs femmes infidèles et maussades, et leur progéniture criarde. Tous étaient si affolés par l'image de la terre absente, qu'ils auraient, je crois, mangé de l'herbe avec plus d'enthousiasme que les bêtes.

Enfin un rivage fut signalé; et nous vîmes, en approchant, que c'était une terre magnifique, éblouissante. Il semblait que les musiques de la vie s'en détachaient en un vague murmure, et que de ces côtes, riches en verdures de toute sorte, s'exhalait, jusqu'à plusieurs lieues, une délicieuse odeur de fleurs et de fruits.

Aussitôt chacun fut joyeux, chacun abdiqua sa mauvaise humeur. Toutes les querelles furent oubliées, tous les torts réciproques pardonnes; les duels convenus furent rayés de la mémoire, et les rancunes s'envolèrent comme des fumées.

Moi seul j'étais triste, inconcevablement triste. Semblable à un prêtre à qui on arracherait sa divinité, je ne pouvais, sans une navrante amertume, me détacher de cette mer si monstrueusement séduisante, de cette mer si infiniment variée dans son effrayante simplicité, et qui semble contenir en elle et représenter par ses jeux, ses allures, ses colères et ses sourires, les humeurs, les agonies et les extases de toutes les âmes qui ont vécu, qui vivent et qui vivront!

En disant adieu à cette incomparable beauté, je me sentais abattu jusqu'à la mort; et c'est pourquoi, quand chacun de mes compagnons dit: 'Enfin!'je ne pus crier que: 'Déjà!'

Cependant c'était la terre, la terre avec ses bruits, ses passions, ses commodités, ses fêtes; c'était une terre riche et magnifique, pleine de promesses, qui nous envoyait un mystérieux parfum de rose et de musc, et d'où les musiques de la vie nous arrivaient en un amoureux murmure.