Toch klinkt boven van de berg tot aan mijn balkon een luid geschreeuw door de heldere avondlucht. Het is een massa onsamenhangende kreten die door de ruimte worden omgevormd tot een naargeestige eenstemmigheid, zoals bij een opkomend getij of een opstekende storm.
Wie zijn die ongelukkigen aan wie de avond geen rust
brengt en die, zoals uilen, de komst van de nacht beschouwen als de oproep tot
een heksensabbat? Dit onheilspellende gehuil komt uit het zwarte gesticht boven
op de berg. Als ik 's avonds zit te roken en de rust beschouw van de
onmetelijke vallei, die bezaaid is met huizen waarvan ieder venster zegt: 'Op
dit uur heerst hier de vrede en de vreugde van het gezin!' kan ik, wanneer de
wind van daarboven komt, mijn verbaasde geest wiegen op deze imitatie van de
klanken der hel.
De schemering windt krankzinnigen op. - Ik herinner me
dat ik twee vrienden had die door de schemering geheel van streek raakten. Een
van hen vergat dan alle regels van vriendschap en fatsoen en ging als een wilde
tekeer tegen de eerste de beste die op zijn weg kwam. Ik heb eens gezien dat
hij een ober een heerlijk bereide kip naar het hoofd smeet, omdat hij er een of
ander raadselachtig teken in dacht te zien dat beledigend voor hem was. De
avond, die voorloper van intens genot, bedierf voor hem de smakelijkste dingen.
De andere vriend, een gekwetste en ambitieuze man, werd
naarmate de dag ten einde liep bitser, somberder en boosaardiger. Overdag was
hij nog toegeeflijk en sociaal, maar 's avonds was hij meedogenloos, en zijn
woeste schemeringswaanzin richtte zich niet alleen op anderen, maar ook op
hemzelf.
De eerste stierf krankzinnig, niet meer in staat zijn
vrouw en kind te herkennen; de tweede draagt de onrust van een levenslange
malaise met zich mee, en ook al zou hij alle eerbewijzen ontvangen die
republieken en vorsten maar kunnen toekennen, dan nog geloof ik dat de
schemering in hem het brandend verlangen naar denkbeeldige onderscheidingen zou
wakker roepen. De nacht die zijn duisternis in hun geest verspreidde, brengt
licht in de mijne, en hoewel het wel vaker gebeurt dat men uit een en dezelfde
oorzaak twee tegengestelde gevolgen ziet voortkomen, intrigeren en verontrusten
deze zaken me altijd.
O nacht! O verkwikkende duisternis! Je bent voor mij de
oproep tot een innerlijk feest, de bevrijding van de angst! In de eenzaamheid
van de vlakten, in de stenige labyrinten van een grote stad ben jij, met je
flonkering van sterren en explosie van lantaarnlicht, het vuurwerk van de godin
Vrijheid!
Avondschemering, wat ben je zacht en teer! De roze
schijnsels van het licht dat nog draalt aan de einder, waar de dag wegsterft
onder de zegevierende greep van de nacht, het licht van de lantaarns dat
matrode vlekken werpt op de laatste pracht van de ondergaande zon, de zware
draperieën die een onzichtbare hand uit de diepten van het oosten trekt: dit
alles bootst de complexe gevoelens na die in het hart van de mens strijd
leveren tijdens de plechtige uren van het leven.
Ook lijkt de schemering wel op die merkwaardige jurken
van danseressen, waarbij je door een donkere gazen stof de gedempte pracht ziet
van een schitterende rok, zoals onder het duistere heden het heerlijke verleden
doorschijnt. En de flonkerende gouden en zilveren sterren waarmee die rok is
bezaaid, stellen het vuur van de verbeelding voor, dat slechts goed ontvlamt in
de diepe rouw van de Nacht.
Le crépuscule du soir
Le jour tombe. Un grand apaisement se fait dans les
pauvres esprits fatigués du labeur de la journée; et leurs pensées prennent
maintenant les couleurs tendres et indécises du crépuscule.
Cependant du haut de la montagne arrive à mon balcon, à
travers les nues transparentes du soir, un grand hurlement, composé d'une foule
de cris discordants, que l'espace transforme en une lugubre harmonie, comme
celle de la marée qui monte ou d'une tempête qui s'éveille.
Quels sont les infortunés que le soir ne calme pas, et
qui prennent, comme les hiboux, la venue de la nuit pour un signal de sabbat?
Cette sinistre ululation nous arrive du noir hospice perché sur la montagne;
et, le soir, en fumant et en contemplant le repos de l'immense vallée, hérissée
de maisons dont chaque fenêtre dit: 'C'est ici la paix maintenant; c'est ici la
joie de la famille!’ je puis, quand le vent souffle de là-haut, bercer ma
pensée étonnée à cette imitation des harmonies de l'enfer.
Le crépuscule excite les fous. — Je me souviens que j'ai
eu deux amis que le crépuscule rendait tout malades. L'un méconnaissait alors
tous les rapports d'amitié et de politesse, et maltraitait, comme un sauvage,
le premier venu. Je l'ai vu jeter à la tête d'un maître d'hôtel un excellent
poulet, dans lequel il croyait voir je ne sais quel insultant hiéroglyphe. Le
soir, précurseur des voluptés profondes, lui gâtait les choses les plus
succulentes.
L'autre, un ambitieux blessé, devenait, à mesure que le
jour baissait, plus aigre, plus sombre, plus taquin. Indulgent et sociable
encore pendant la journée, il était impitoyable le soir; et ce n'était pas
seulement sur autrui, mais aussi sur lui-même, que s'exerçait rageusement sa
manie crépusculeuse.
Le premier est mort fou, incapable de reconnaître sa
femme et son enfant; le second porte en lui l'inquiétude d'un malaise
perpétuel, et fût-il gratifié de tous les honneurs que peuvent conférer les
républiques et les princes, je crois que le crépuscule allumerait encore en lui
la brûlante envie de distinctions imaginaires. La nuit, qui mettait ses
ténèbres dans leur esprit, fait la lumière dans le mien; et, bien qu'il ne soit
pas rare de voir la même cause engendrer deux effets contraires, j'en suis toujours
comme intrigué et alarmé.
O nuit! ô rafraichissantes ténèbres! vous êtes pour moi
le signal d'une fête intérieure, vous êtes la délivrance d'une angoisse! Dans
la solitude des plaines, dans les labyrinthes pierreux d'une capitale,
scintillement des étoiles, explosion des lanternes, vous êtes le feu d'artifice
de la déesse Liberté!
Crépuscule, comme vous êtes doux et tendre! Les lueurs
roses qui traînent encore à l'horizon comme l'agonie du jour sous l'oppression
victorieuse de sa nuit les feux des candélabres qui font des taches d'un rouge
opaque sur les dernières gloires du couchant, les lourdes draperies qu'une main
invisible attire des profondeurs de l'Orient, imitent tous les sentiments
compliqués qui luttent dans le cœur de l'homme aux heures solennelles de la
vie.
On dirait encore une de ces robes étranges de danseuses,
où une gaze transparente et sombre laisse entrevoir les splendeurs amorties
d'une jupe éclatante, comme sous le noir présent transperce le délicieux passé;
et les étoiles vacillantes d'or et d'argent, dont elle est semée, représentent
ces feux de la fantaisie qui ne s'allument bien que sous le deuil profond de la
Nuit.