'Een opmerkelijke en zorgvuldige onderverdeling!' zei
ik bij mezelf.
We ontmoetten een arme man, die ons bevend zijn pet voorhield.
- Ik ken niets wat me meer verontrust dan de zwijgende welsprekendheid van die
smekende ogen, waarin voor iemand die daarvoor gevoelig is zoveel nederigheid
en tegelijk zoveel verwijt te lezen is. Het lijkt op dat onpeilbaar
gecompliceerde gevoel dat men aantreft in de klagende ogen van honden die
geslagen worden.
De gift van mijn vriend was aanzienlijk groter dan de
mijne, wat me deed opmerken; 'Je hebt gelijk. Na het plezier zich te verbazen
bestaat er geen groter genoegen dan iemand een verrassing te bezorgen.' - 'Het
was het valse muntstuk,' antwoordde hij doodgemoedereerd, alsof hij zijn
verkwisting wilde goedpraten.
Maar in mijn ongelukkige brein, dat altijd bezig is
verder te zoeken dan nodig is (een vermoeiende eigenschap die ik van nature heb
meegekregen), kwam plotseling de gedachte op dat een dergelijk gedrag van mijn
vriend alleen maar goed te praten was door het verlangen om in het leven van
die arme drommel iets belangrijks te laten gebeuren. Misschien ging het hem er
wel om de diverse funeste of andersoortige gevolgen te leren kennen, die een
valse munt in de handen van een bedelaar kan veroorzaken. Kon ze niet een
veelvoud aan echte munten opleveren? Maar kon ze hem ook niet in de gevangenis
brengen? Een kroegbaas bijvoorbeeld of een bakker zou hem misschien laten
arresteren als valsemunter of als iemand die vals geld in omloop brengt. Maar
evengoed kon de valse munt voor een kleine arme speculant het begin zijn van
een kortstondige rijkdom. En zo ging mijn fantasie maar door de gedachten van
mijn vriend de vrije loop te laten en alle mogelijke gevolgtrekkingen te doen
uit alle mogelijke veronderstellingen.
Maar hij verbrak ruw mijn gepeins door mijn eigen
woorden te herhalen: 'Ja, je hebt gelijk; er is geen zoeter genoegen dan een mens
te verrassen door hem meer te geven dan hij verwacht.'
Ik keek hem recht in de ogen en zag tot mijn
verbijstering dat er een onmiskenbare oprechtheid uit straalde. Ik begreep toen
duidelijk dat hij tegelijk de weldoener had willen uithangen en goede zaken
doen; veertig stuivers én Gods goedgunstigheid verdienen; het paradijs
economisch in de wacht slepen; kortom, gratis een brevet van liefdadigheid
bemachtigen. Ik zou hem bijna het verlangen naar het misdadige genoegen,
waartoe ik hem zojuist nog in staat achtte, vergeven. Ik zou het bijzonder en
opmerkelijk hebben gevonden dat hij er vreugde aan beleefde armen in de
problemen te brengen. Maar ik zal hem nooit zijn dwaze berekening vergeven. Het
is nooit goed te praten dat men slecht is, maar het heeft een zekere verdienste
als men weet dat men het is. En de meest onverbeterlijke ondeugd is daarin
gelegen, dat men het kwade doet uit domheid.
La fausse monnaie
Comme nous nous éloignions du bureau de tabac, mon ami
fit un soigneux triage de sa monnaie; dans la poche gauche de son gilet il
glissa de petites pièces d'or; dans la droite, de petites pièces d'argent; dans
la poche gauche de sa culotte, une masse de gros sols, et enfin, dans la
droite, une pièce d'argent de deux francs qu'il avait particulièrement
examinée.
'Singulière et minutieuse répartition!' me dis-je en
moi-même.
Nous fîmes la rencontre d'un pauvre qui nous tendit sa
casquette en tremblant. — Je ne connais rien de plus inquiétant que l'éloquence
muette de ces yeux suppliants, qui contiennent à la fois, pour l'homme sensible
qui sait y lire, tant d'humilité, tant de reproches. Il y trouve quelque chose
approchant cette profondeur de sentiment compliqué, dans les yeux larmoyants
des chiens qu'on fouette.
L'offrande de mon ami fut beaucoup plus considérable que
la mienne, et je lui dis: 'Vous avez raison; après le plaisir d'être étonné, il
n'en est pas de plus grand que celui de causer une surprise. — C'était la pièce
fausse', me répondit-il tranquillement, comme pour se justifier de sa prodigalité.
Mais dans mon misérable cerveau, toujours occupé à
chercher midi à quatorze heures (de quelle fatigante faculté la nature m'a
fiait cadeau!), entra soudainement cette idée qu'une pareille conduite, de la
part de mon ami, n'était excusable que par le désir de créer un événement dans
la vie de ce pauvre diable, peut-être même de connaître les conséquences
diverses, funestes ou autres, que peut engendrer une pièce fausse dans la main
d'un mendiant. Ne pouvait-elle pas se multiplier en pièces vraies? Ne
pouvait-elle pas aussi le conduire en prison? Un cabaretier, un boulanger, par
exemple, allait peut-être le faire arrêter comme faux-monnayeur ou comme
propagateur de fausse monnaie. Tout aussi bien la pièce fausse serait
peut-être, pour un pauvre petit spéculateur, le germe d'une richesse de
quelques jours. Et ainsi ma fantaisie allait son train, prêtant des ailes à
l'esprit de mon ami et tirant toutes les déductions possibles de toutes les
hypothèses possibles.
Mais celui-ci rompit brusquement ma rêverie en reprenant
mes propres paroles: 'Oui, vous avez raison; il n'est pas de plaisir plus doux
que de surprendre un homme en lui donnant plus qu'il n'espère. '
Je le regardai dans le blanc des yeux, et je fus
épouvanté de voir que ses yeux brillaient d'une incontestable candeur. Je vis
alors clairement qu'il avait voulu faire à la fois la charité et une bonne
affaire; gagner quarante sols et le cœur de Dieu; emporter le paradis
économiquement; enfin attraper gratis un brevet d'homme charitable. Je lui aurais
presque pardonné le désir de la criminelle jouissance dont je le supposais tout
à l'heure capable; j'aurais trouvé curieux, singulier, qu'il s'amusât à
compromettre les pauvres; mais je ne lui pardonnerai jamais l'ineptie de son
calcul. On n'est jamais excusable d'être méchant, mais il y a quelque mérite à
savoir qu’ 'on l'est; et le plus irréparable des vices est de faire le mal par
bêtise.