Met velen zijn, alleen zijn: termen die voor de
creatieve en vruchtbare dichter gelijk en verwisselbaar zijn. Hij die zijn
eenzaamheid niet weet te bevolken, kan ook niet alleen zijn in een bedrijvige
menigte.
De dichter geniet het onvergelijkelijke voorrecht dat
hij, naargelang hij wil, zichzelf of een ander kan zijn. Zoals die dolende
zielen die op zoek zijn naar een lichaam, zo treedt hij, wanneer hij wil,
binnen in iedere persoon. Voor hem alleen is alles vacant; en als bepaalde
plaatsen voor hem gesloten lijken, is dat omdat ze in zijn ogen de moeite van
het bezoek niet waard zijn.
De wandelaar die eenzaam is en tot bespiegeling
geneigd, raakt door deze universele eenwording in een uitzonderlijke
vervoering. Wie gemakkelijk één wordt met de menigte, kent koortsachtige
genietingen die voor eeuwig ontzegd zullen zijn aan de op zichzelf betrokkene,
die gesloten is als een brandkast, en aan de luie mens, die als een weekdier
gevangen zit. Hij maakt zich alle beroepen, alle vreugden en alle ellende eigen
die de gelegenheid hem biedt.
Wat de mensen liefde noemen is heel gering, heel
beperkt en heel pover vergeleken bij deze onuitsprekelijke orgie, bij deze
heilige prostitutie van de ziel* die zich, poëzie en mensenliefde, volledig
geeft aan het onvoorziene dat zich voordoet, aan de onbekende die voorbijgaat.
Het is goed om de gelukkigen van deze wereld, al was
het maar om hun dwaze trots een ogenblik te vernederen, te leren dat er
grootser en fijnzinniger geluk bestaat, dat superieur is aan het hunne.
Stichters van koloniën, volksleiders, missionarissen, die in de verste hoeken
van de wereld in afzondering leven, ervaren waarschijnlijk iets van die mysterieuze
vervoering; en geborgen in de schoot van de grote familie die hun genie zich
heeft geschapen, moeten ze soms lachen om hen die hen beklagen om hun
veelbewogen lot en hun kuise leven.
*****
Noten
van de menigte
genieten is een kunst: De speciale relatie die de moderne
kunstenaar onderhoudt met de massa blijkt - Walter Benjamin wees daarop — een
centraal thema in het werk van Baudelaire. Dit thema van zich identificeren met
de massa (prendre un bain de multitude), dat al een rol speelt in de afdeling Tableaux parisiens van Les Fleurs du Mal, komt in dit
prozagedicht expliciet naar voren (zie ook Weduwen,
De oude acrobaat en Verlies van een aureool).
Een belangrijke inspiratie voor dit thema vond
Baudelaire ongetwijfeld bij zijn favoriete auteur Edgar Allan Poe. In 1854
vertaalde hij een van Poe's eerste verhalen, The Man of the Crowd, waarin het thema van het enerzijds
buitenstaander zijn en zich anderzijds in de menigte verliezen reeds in de kern
aanwezig is. Wanneer hij rond 1860 in zijn opstel Le Peintre de la vie moderne het ideaal van de moderne kunstenaar
tekent in de persoon van de schilder Constantin Guys, komt Baudelaire op het
verhaal van Poe terug: 'Kunt u zich het tafereel nog voorstellen (het is echt
een tafereel) dat beschreven is door de grootste schrijver van deze eeuw en dat
de titel draagt The Man of the Crowd?
Achter het raam van een café zit iemand die van een ziekte aan het herstellen
is. Hij kijkt met genoegen naar de menigte en in de geest verplaatst hij zich
in de gedachten van allen die zich langs hem heen bewegen. Nog maar kort
teruggekeerd uit de schaduwen van de dood, ademt hij vol zaligheid al de kiemen
en uitwasemingen van het leven in. Daar hij op het punt heeft gestaan alles te
vergeten, spant hij zich hartstochtelijk in om allesin zijn herinnering terug
te roepen. Ten slotte stort hij zich haastig in die menigte om op zoek te gaan
naar een onbekende, wiens gelaatsuitdrukking hem in één oogopslag heeft
gefascineerd. De nieuwsgierigheid is een noodlottige en onweerstaanbare passie
geworden! Stel u een kunstenaar voor die geestelijk altijd in een toestand van
herstel verkeert en u hebt de sleutel tot het karakter van M.G.'
Het in één adem noemen van de namen Poe en Guys (=
M.G.) duidt erop dat Baudelaire hen als modellen ziet van zijn eigen artistieke
opvatting. In hetzelfde opstel, in het hoofdstuk dat als titel draagt De kunstenaar, mens van de wereld, mens van
de massa en kind, beschrijft hij het kunstenaarschap van Guys in
bewoordingen die sterk doen denken aan wat hij over de dichter zegt in het hier
besproken prozagedicht: 'De menigte is zijn domein, zoals lucht voor de vogel
en water voor de vis. Zijn hartstocht en beroep zijn: één worden met de menigte. Voor de volmaakte flaneur, voor de
hartstochtelijke waarnemer is het een onmetelijk genoegen om in de massa te
verblijven. In de golving en de beweging, in het vluchtige en het oneindige.
Niet thuis zijn en zich toch overal thuis voelen. De wereld zien, in het
centrum van de wereld zijn en voor de wereld verborgen blijven: dat zijn enkele
van de vele genoegens die deze onafhankelijke, gepassioneerde en onpartijdige
geesten smaken, en die in de taal slechts onbeholpen kunnen worden uitgedrukt.
De toeschouwer is een vorst die overal incognito kan vertoeven. De liefhebber
van het leven maakt van de wereld zijn familie, zoals de liefhebber van het
schone geslacht zijn familie samenstelt uit alle gevonden, vindbare en onvindbare
schoonheden; zoals de liefhebber van schilderijen in een betoverde wereld van
op doek geschilderde dromen leeft. Zo treedt ook de minnaar van het universele
leven binnen in de menigte als in een oneindig reservoir van elektriciteit.
Men kan hem ook vergelijken met een spiegel die even
onmetelijk is als deze menigte, met een caleidoscoop die bewustzijn heeft en
die bij iedere beweging het veelvoudige leven weergeeft en de steeds wisselende
gratie van alle elementen van het leven. Het is een ik dat een onstilbare
honger heeft naar het niet-ik, en dat ieder moment weergeeft en uitdrukt in
beelden die levendiger zijn dan het onstandvastige en vluchtige leven zelf.
"Ieder mens," zei M.G. eens in een van die gesprekken die door zijn
intense blik en zijn bezielde gebaar kleur kregen, "ieder mens die niet
gebukt gaat onder een verdriet dat zo sterk is dat het alle menselijke
vermogens opslorpt, en die zich in de menigte verveelt, is een dwaas, een
dwaas, en ik veracht hem!"
Dit artistieke genieten van de menigte is zeker
opmerkelijk te noemen wanneer men bedenkt dat in andere prozagedichten de
dichter door de menigte in de verdrukking komt (zie Eenzaamheid, Om één uur 's
nachts en de aanhef van Verlies van
een aureool). Men krijgt de indruk dat de klemsituatie hier volgens het procedé
van de romantische ironie in haar tegendeel wordt omgevormd, doordat ze als
bron van esthetische ervaring kan worden beleefd.
Deze heilige
prostitutie van de ziel: Terwijl Baudelaire zich in Eenzaamheid tegen de prostitutie keert
van hen die zich verdwaasd verliezen in de beweging en het gewoel - een vorm
van prostitutie die hij met een zinspeling op een van de uitgangspunten van de
Franse Revolutie broederschappelijk
noemt, kwalificeert hij de vorm van prostitutie die de kunstenaar beleeft in
zijn communio met de menigte als
iets heiligs en religieus. Ook hier weer wordt het menselijke gemis tot dichterlijke
winst: het moeten leven in het profane kader van de moderne grote stad, waar
ieder individu zijn identiteit verliest, wordt omgevormd tot een bron van
esthetisch en religieus beleven.
In zijn recente studie
La Prostitution sacrée. Essai sur Baudelaire
toont Reginald McGinnis aan hoezeer het thema van de heilige prostitutie in het
centrum staat van Baudelaire’s kunstopvatting. Ze vormt de verbinding tussen
enerzijds het atheïstische perspectief van het modernisme en anderzijds het
verloren perspectief van de religie, dat via de kunst als heilige prostitutie
moet worden teruggewonnen. Een aantal stellingen die Baudelaire aan het begin
van zijn Fusées - een soort
dagboekaantekeningen - poneert, is in dit kader illustratief:
-Ook als God niet zou bestaan, zou de Religie nog
Heilig en Goddelijk zijn.
-God is het enige wezen dat om te regeren niet hoeft te
bestaan.
-Wat door de geest geschapen is, heeft meer leven dan
de materie.
-Liefde is de hang naar prostitutie. Er is zelfs geen
verheven genoegen dat je niet kunt herleiden tot de Prostitutie.
-Bij een toneelopvoering, bij een bal, geniet iedereen
van allen. Wat is kunst? Prostitutie.
Het plezier om in de menigte te zijn is een mysterieuze
uitdrukking van de vreugde om met velen te zijn. Alles is veelheid. De veelheid is in alles. De veelheid is in het individu. De roes is een met velen
zijn. Religieuze roes van de grote steden.- Pantheïsme. Ik ben allen. Allen,
dat ben ik. Rondtollende beweging.
*****
II n'est pas donné à chacun de prendre un bain de
multitude: jouir de la foule est un art; et celui-là seul peut faire, aux
dépens du genre humain, une ribote de vitalité, à qui une fée a insufflé dans son
berceau le goût du travestissement et du masque, la haine du domicile et la
passion du voyage.
Multitude, solitude: termes égaux et convertibles pour le
poète actif et fécond. Qui ne sait pas peupler sa solitude, ne sait pas non
plus être seul dans une foule affairée.
Le poète jouit de cet incomparable privilège, qu'il peut
à sa guise être lui-même et autrui. Comme ces âmes errantes qui cherchent un
corps, il entre, quand il veut, dans le personnage de chacun. Pour lui seul,
tout est vacant; et si de certaines places paraissent lui être fermées, c'est
qu'à ses yeux elles ne valent pas la peine d'être visitées.
Le promeneur solitaire et pensif tire une singulière
ivresse de cette universelle communion. Celui-là qui épouse facilement la foule
connaît des jouissances fiévreuses, dont seront éternellement privés l'égoïste,
fermé comme un coffre, et le paresseux, interné comme un mollusque. Il adopte
comme siennes toutes les professions, toutes les joies et toutes les misères
que la circonstance lui présente.
Ce que les hommes nomment amour est bien petit, bien
restreint et bien faible, comparé à cette ineffable orgie, à cette sainte
prostitution de l'âme qui se donne tout entière, poésie et charité, à l'imprévu
qui se montre, à l'inconnu qui passe.
Il est bon d'apprendre quelquefois aux heureux de ce
monde, ne fût-ce que pour humilier un instant leur sot orgueil, qu'il est des
bonheurs supérieurs au leur, plus vastes et plus raffinés, Les fondateurs de
colonies, les pasteurs de peuples, les prêtres missionnaires exilés au bout du
monde, connaissent sans doute quelque chose de ces mystérieuses ivresses; et,
au sein de la vaste famille que leur génie s'est faite, ils doivent rire
quelquefois de ceux qui les plaignent pour leur fortune si agitée et pour leur
vie si chaste.