Ik keek op en zag een groot stevig meisje, met wijd
open ogen; ze was licht opgemaakt, en haar haren hingen met de bandjes van haar
muts los in de wind.
'Nee, ik ben geen arts. Laat me met rust.' - 'O zeker,
u bent arts. Ik zie het. Kom met me mee. U zult het goed bij me hebben, hoor!'
— 'Ik zal zeker bij u op bezoek komen, maar later, nadat de dokter is geweest,
verduiveld nog aan toe...!' - 'Ha! Ha!' zei ze, terwijl ze nog steeds aan mijn
arm hing en in lachen uitbarstte. 'U bent een dokter die graag grappen maakt.
Van uw soort heb ik er meer gekend. Kom mee.'
Ik houd zielsveel van het mysterie, omdat ik altijd
hoop het te kunnen ophelderen. Ik liet me dus meetronen door dit gezelschap, of
liever door dit onverwachte raadsel.
Ik laat de beschrijving van het schamele onderkomen
achterwege; men kan haar vinden bij verscheidene oude, welbekende Franse
dichters. Maar - en dat is een detail dat Régnier* niet zag - er hingen twee of
drie portretten van beroemde artsen aan de muur.
Wat werd ik vertroeteld! Een goed brandend vuur, warme
wijn, sigaren; en terwijl ze me die heerlijke dingen aanbood en zelf ook een
sigaar opstak, zei dit komische schepsel: 'Doe of u thuis bent, vriend, maak
het u gezellig. Dat zal u doen denken aan het ziekenhuis en aan de goede dagen
van uw jeugd. — Och hemel, waar hebt u die witte haren opgelopen? Pas geleden
had u die nog niet, toen u assistent was bij L. Ik herinner me dat u hem
assisteerde bij zware operaties. Nou, dat is iemand die houdt van snijden,
knippen en snoeien! U gaf hem de instrumenten, het garen en de sponzen aan. -
En wat kon hij na de operatie, met een blik op zijn horloge, zelfbewust zeggen:
"Vijf minuten, heren!" — O, ik kom overal. Ik ken die Heren.'
Even later tutoyeerde ze me en kwam ze weer met
hetzelfde liedje:
'Je bent arts, hè schatje?'
Dit onbegrijpelijke refrein deed me opspringen. 'Nee!'
schreeuwde ik woedend.
'Chirurg dan?'
'Nee, nee! Of het moest zijn om jouw hoofd af te
snijden! Bij alle heiligen en hoeren, verdomme!'
'Wacht,' zei ze, 'ik zal je iets laten zien.'
En ze haalde uit een kast een stapel paperassen, die
een verzameling portretten bleek te zijn. Het waren litho's van beroemde
hedendaagse artsen, van de hand van Maurin,* die jarenlang op de quai Voltaire
geëxposeerd stonden.
'Kijk, herken je deze?'
'Ja, dat is X. Zijn naam staat er trouwens onder; maar
ik ken hem persoonlijk.'
'Dat wist ik wel! Kijk, hier heb je Z., die tegenover
zijn studenten X. beschreef als: "Dat monster, op wiens gezicht je de
zwartheid van zijn ziel kunt aflezen!" En dat alleen omdat X. het in een
bepaalde kwestie niet met hem eens was! Wat werd er destijds op de faculteit om
gelachen! Herinner je je dat nog? - Kijk, hier heb je K., die de opstandige
rebellen die hij in zijn ziekenhuis verpleegde, aangaf bij de regering. Dat was
in de tijd van de volksoproeren.* Hoe is het mogelijk dat een man die er zo
goed uitziet zo weinig hart heeft? - Hier heb je W, een beroemde Engelse arts;
ik trof hem op zijn reis naar Parijs. Hij heeft iets meisjesachtigs, vind je
niet?'
Toen ik een samengebonden pakket, dat ook op het
tafeltje lag, wilde oppakken, zei ze: 'Wacht even, dat zijn de interne artsen,
en dit is het pakket van de externe.'
En ze spreidde een waaier van foto's uit, waarop veel
jongere gezichten stonden afgebeeld.
'Wanneer we elkaar weerzien, geef je mij je portret, hè
liefje?'
'Maar,' zei ik, omdat ook ik mijn dwanggedachte had,
'waarom denk je dat ik arts ben?'
'Omdat je zo vriendelijk en zo goed voor vrouwen bent!'
'Wonderlijke logica!' zei ik bij mezelf.
'O, ik vergis me zelden; ik heb er heel wat gekend. Ik
houd zo van die heren, dat ik ze, ook al ben ik niet ziek, soms ga opzoeken,
alleen maar om ze te zien. Er zijn er die me koudweg zeggen: "U bent
helemaal niet ziek!" Maar er zijn andere die me begrijpen, omdat ik lief
naar ze lach.'
'En wanneer ze je niet begrijpen...?'
'Wel, dan laat ik tien frank op de schoorsteen achter,
omdat ik ze onnodig heb gestoord. - Die mannen zijn zo goed en zo zachtaardig!
- In het Armenhospitaal ontdekte ik een jonge assistent. Hij is zo mooi als een
engel en heeft zulke goede manieren! En hij werkt zo hard, de arme jongen! Zijn
vrienden vertelden me dat hij geen cent bezat, omdat zijn ouders arm zijn en
hem niets kunnen sturen. Dat gaf me moed. Goed beschouwd ben ik een tamelijk
mooie vrouw, al ben ik niet zo jong meer. Ik zei tegen hem: "Kom bij me op
bezoek, kom vaak. Bij mij hoefje je geen zorgen te maken; ik hoef geen geld te
hebben." Maar je begrijpt dat ik hem dat via allerlei omwegen duidelijk
maakte. Ik zei dat niet plompverloren; ik was veel te bang hem te vernederen,
de lieve jongen! - Wil je wel geloven dat ik ontzettend verlang naar iets wat
ik hem niet durf te zeggen? — Ik zou willen dat hij bij me op bezoek kwam met
zijn dokterstas en in zijn operatiejas, het hindert niet als er wat bloed op
zit.'
Ze zei dat heel onschuldig, zoals een gevoelig man
tegen een actrice van wie hij houdt zou zeggen: 'Ik wil je graag zien in het
kostuum dat je droeg toen je die beroemde rol speelde.'
Koppig ging ik door: 'Kun je je de tijd en de
omstandigheid herinneren dat deze bijzondere hartstocht voor het eerst bij je
opkwam?'
Ik had veel moeite mijn vraag aan haar duidelijk te
maken; ten slotte lukte me dat. Maar toen antwoordde ze heel droevig en, naar
ik me kan herinneren, zelfs met afgewende ogen: 'Ik weet het niet, ik herinner
het me niet meer.'
Wat kom je toch zonderlinge figuren tegen in een grote
stad, wanneer je de kunst verstaat rond te wandelen en te kijken! Het leven
wemelt van onschuldige abnormale mensen. — Heer, mijn God! Gij, de Schepper,
Gij, de Meester; Gij die de Wet en de Vrijheid hebt geschapen; Gij, de heerser
die laat begaan, de rechter die vergeeft; Gij die alle redenen en oorzaken
bevat, en die in mijn geest misschien de smaak hebt gelegd voor het gruwelijke,
om mijn hart te bekeren, als een genezing op het scherp van de snede; Heer,
erbarm U, erbarm U over de dwazen! O, Schepper! Kunnen er abnormale mensen
bestaan in de ogen van Hem die als enige weet waarom ze bestaan, hoe ze zijn
geworden wat ze zijn en hoe ze anders hadden kunnen zijn?
Noten
Bistouri: Frans:
operatiemes
Régnier:
Marthurin Régnier (1571-1613), Frans satirendichter.
Maurin:
Nicolas-Eustache Maurin (1799-1855). Publiceerde een verzameling lithografieën
van beroemde tijdgenoten, onder wie artsen.
de volksoproeren:
Die van juni 1848.
Mademoiselle bistouri
Comme j'arrivais à
l'extrémité du faubourg, sous les éclairs du gaz, je sentis un bras qui se
coulait doucement sous le mien, et j'entendis une voix qui me disait à
l'oreille: 'Vous êtes médecin, monsieur?'
Je regardai; c'était
une grande fille, robuste, aux yeux très ouverts, légèrement fardée, les
cheveux flottant au vent avec les brides de son bonnet.
' —Non; je ne suis pas
médecin. Laissez-moi passer. — Oh! Si! Vous êtes médecin. Je le vois bien.
Venez chez moi. Vous serez bien content de moi, allez!- Sans doute, j'irai vous
voir, mais plus tard, après le médecin, que diable!... — Ah! ah!— fit-elle,
toujours suspendue à mon bras, et en éclatant de rire, — 'vous êtes un médecin
farceur, j'en ai connu plusieurs dans ce genre-là. Venez. '
J'aime passionnément
le mystère, parce que j'ai toujours l'espoir de le débrouiller. Je me laissai
donc entraîner par cette compagne, ou plutôt par cette énigme inespérée.
J'omets la description
du taudis; on peut la trouver dans plusieurs vieux poètes français bien connus.
Seulement, détail non aperçu par Régnier, deux ou trois portraits de docteurs
célèbres étaient suspendus aux murs.
Comme je fus dorloté!
Grand feu, vin chaud, cigares; et en m'offrant ces bonnes choses et en allumant
elle-même un cigare, la bouffonne créature me disait: 'Faites comme chez vous,
mon ami, mettez-vous à l'aise. Ça vous rappellera l'hôpital et le bon temps de
la jeunesse. — Ah çà! où donc avez-vous gagné ces cheveux blancs? Vous n'étiez
pas ainsi, il n'y a pas encore bien longtemps, quand vous étiez interne de L...
Je me souviens que c'était vous qui l'assistiez dans les opérations graves.
En voilà un homme qui
aime couper, tailler et rogner! C'était vous qui lui tendiez les instruments,
les fils et les éponges. — Et comme, l'opération faite, il disait fièrement, en
regardant sa montre: "Cinq minutes, messieurs!" — Oh! moi, je vais
partout. Je connais bien ces Messieurs. '
Quelques instants plus
tard, me tutoyant, elle reprenait son antienne, et me disait: 'Tu es médecin,
n'est-ce pas, mon chat?'
Cet inintelligible
refrain me fit sauter sur mes jambes. 'Non! criai-je furieux.
' — Chirurgien,
alors?'
' — Non! non! à moins
que ce ne soit pour te couper la tête! S... s...c... de s... m...!'
' — Attends,
reprit-elle, tu vas voir. ' Et elle tira d'une armoire une liasse de papiers,
qui n'était autre chose que la collection des portraits des médecins illustres
de ce temps, lithographies par Maurin, qu'on a pu voir étalée pendant plusieurs
années sur le quai Voltaire.
'Tiens! le
reconnais-tu celui-ci?'
Oui! C'est X. Le nom
est au bas d'ailleurs; mais je le connais personnellement. '
' — Je savais bien!
Tiens! voilà Z., celui qui disait à son cours, en parlant de X: "Ce
monstre qui porte sur son visage la noirceur de son âme!" Tout cela, parce
que l'autre n'était pas de son avis dans la même affaire! Comme on riait de ça
à l'École, dans le temps! Tu t'en souviens? — Tiens, voilà K., celui qui
dénonçait au gouvernement les insurgés qu'il soignait à son hôpital. C'était le
temps des émeutes. Comment est-ce possible qu'un si bel homme ait si peu de cœur?
— Voici maintenant W, un fameux médecin anglais; je l'ai attrapé à son voyage à
Paris. Il a l'air d'une demoiselle, n'est-ce pas?'
Et comme je touchais à
un paquet ficelé, posé aussi sur le guéridon: 'Attends un peu, dit-elle; - ça,
c'est les internes, et ce paquet-ci, c'est les externes. '
Et elle déploya en
éventail une masse d'images photographiques, représentant des physionomies
beaucoup plus jeunes.
'Quand nous nous
reverrons, tu me donneras ton portrait, n'est-ce pas, chéri?'
' — Mais', lui dis-je,
suivant à mon tour, moi aussi, mon idée fixe, — 'pourquoi me crois-tu médecin?'
' — C'est que tu es si
gentil et si bon pour les femmes!'
' — Singulière
logique!' me dis-je à moi-même.
' — Oh! je ne m'y
trompe guère; j'en ai connu un bon nombre. J'aime tant ces messieurs, que, bien
que je ne sois pas malade, je vais quelquefois les voir, rien que pour les
voir. Il y en a qui me disent froidement: "Vous n'êtes pas malade du
tout!" Mais il y en a d'autres qui me comprennent, parce que je leur fais
des mines. '' — Et quand ils ne te comprennent pas...?'
' — Dame! comme je les
ai dérangés inutilement, je laisse dix francs sur la cheminée. — C'est si bon
et si doux, ces hommes-là! —J'ai découvert à la Pitié un petit interne, qui est
joli comme un ange, et qui est poli! et qui travaille, le pauvre garçon! Ses
camarades m'ont dit qu'il n’avait pas le sou, parce que ses parents sont des
pauvres qui ne peuvent rien lui envoyer. Cela m'a donné confiance. Après tout,
je suis assez belle femme, quoique pas trop jeune. Je lui ai dit: "Viens
me voir, viens me voir souvent. Et avec moi, ne te gêne pas; je n'ai pas besoin
d'argent. "Mais tu comprends que je lui ai fait entendre ça par une foule
de façons; je ne le lui ai pas dit tout crûment; j'avais si peur de l'humilier,
ce cher enfant!-Eh bien! croirais-tu que j'ai une drôle d'envie que je n'ose
pas lui dire? -Je voudrais qu'il vînt me voir avec sa trousse et son tablier,
même avec un peu de sang dessus!'
Elle dit cela d'un air
fort candide, comme un homme sensible dirait à une comédienne qu'il aimerait:
'Je veux vous voir vêtue du costume que vous portiez dans ce fameux rôle que
vous avez créé. '
Moi, m'obstinant, je
repris: 'Peux-tu te souvenir de l'époque et de l'occasion ou est née en toi
cette passion si particulière?'
Difficilement je me
fis comprendre; enfin j'y parvins. Mais alors elle me répondit d'un air très
triste, et même, autant que je peux me souvenir, en détournant les yeux: 'Je ne
sais pas... je ne me souviens pas. '
Quelles bizarreries ne
trouve-t-on pas dans une grande ville, quand on sait se promener et regarder?
La vie fourmille de monstres innocents. — Seigneur, mon Dieu! vous, le
Créateur, vous, le Maître; vous qui avez fait la Loi et la Liberté; vous, le
souverain qui laissez faire, vous, le juge qui pardonnez; vous qui êtes plein
de motifs et de causes, et qui avez peut-être mis dans mon esprit le goût de
l'horreur pour convertir mon cœur, comme la guérison au bout d'une lame;
Seigneur, ayez pitié, ayez pitié des fous et des folles! Ô Créateur! peut-il
exister des monstres aux yeux de Celui-là seul qui sait pourquoi ils existent,
comment ils se sont faits et comment ils auraient pu ne passe faire?