Posts tonen met het label Le gâteau-Het gebak-. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Le gâteau-Het gebak-. Alle posts tonen

donderdag 10 juli 2014

Het gebak


Ik was op reis. Het landschap waarin ik mij bevond was onweerstaanbaar groots en verheven. Zonder twijfel stroomde op dat moment iets daarvan over in mijn ziel. Mijn gedachten zweefden licht als de atmosfeer. De alledaagse hartstochten zoals haat en profane liefde leken nu even ver verwijderd als de wolken die diep in de afgrond onder mijn voeten voorbijtrokken. Mijn ziel leek me even onmetelijk en even zuiver als de hemelkoepel die me omhulde. De herinnering aan aardse dingen bereikte mijn hart nog maar zwak en vaag, zoals het geluid van de bellen van onzichtbare dieren die ver, heel ver op de helling van een andere berg aan het grazen waren. Op het kleine, rimpelloze meer dat zwart was door zijn onmetelijke diepte, dreef af en toe de schaduw van een wolk voorbij en haar weerspiegeling leek op de mantel van een gevleugelde reus die langs de hemel vloog. En ik herinner me dat die plechtige en zeldzame gewaarwording, veroorzaakt door een reusachtige, volmaakt geruisloze beweging, me met een mengeling van vreugde en angst vervulde. Kort gezegd, dankzij de inspirerende schoonheid die me omringde, voelde ik me in volmaakte harmonie met mezelf en het universum. Ik geloof zelfs dat ik, in mijn volmaakte gelukzaligheid en in mijn totale vergetelheid van alle aardse kwaad, de kranten die beweren dat de mens van nature goed is niet meer zo belachelijk vond; - maar toen begon het ongeneeslijke lichaam zijn eisen weer te stellen. De langdurige klimpartij had me moe en hongerig gemaakt en ik besloot uit te rusten en wat te eten. Ik pakte een groot stuk brood uit mijn zak, een leren kom en een fles met een soort elixer dat apothekers in die tijd aan toeristen verkochten om het zo nodig met sneeuwwater te vermengen.

Toen ik rustig mijn brood aan het snijden was, deed een licht geluid me opkijken. Voor me stond een smerig, in lompen gehuld kind met verwarde haren, wiens holle, schuwe, bijna smekende ogen het stuk brood verslonden. Ik hoorde hem met zachte, hese stem, als in een zucht, het woord gebak uitspreken. Ik kon mijn lachen niet onderdrukken toen ik de benaming vernam waarmee hij mijn bijna witte brood eer aandeed, en ik sneed een flinke snee af en bood die hem aan. Hij kwam langzaam naderbij, terwijl hij zijn ogen niet van het felbegeerde stuk brood afhield. Toen greep hij het en week snel achteruit, alsof hij vreesde dat mijn aanbod niet gemeend was en ik er al weer spijt van had.

Maar op hetzelfde moment werd hij omvergegooid door een andere kleine wilde die God weet waar vandaan kwam en zo volmaakt op de eerste leek, dat het zijn tweelingbroer zou kunnen zijn. Ze rolden samen over de grond en vochten om de kostbare buit. Geen van beiden wilde uiteraard de helft afstaan aan zijn broer. De eerste, die buiten zichzelf was van woede, greep de andere bij de haren. Deze beet hem weer in het oor en spuwde er een klein bloedend stukje van uit, wat hij vergezeld deed gaan van een schitterende vloek in het plaatselijke dialect. De rechtmatige eigenaar van het gebak probeerde zijn kleine klauwen in de ogen van de overweldiger te drijven. Deze, op zijn beurt, spande al zijn krachten in om zijn tegenstander met één hand de keel dicht te knijpen en met de andere de inzet van de strijd in zijn zak te laten glijden. Maar wanhoop deed de overwonnene herleven, hij richtte zich op en gaf de winnaar met zijn hoofd een stoot in de maagstreek zodat deze op de grond rolde. Maar waar is het goed voor dit afschuwelijke gevecht, dat in werkelijkheid langer duurde dan hun kinderlijke krachten deden vermoeden, nog langer te beschrijven? Het gebak ging van hand tot hand en veranderde ieder moment van eigenaar, maar helaas ook van omvang. En toen ze eindelijk uitgeput, hijgend en bloedend ophielden omdat ze onmogelijk nog door konden gaan, was er eerlijk gezegd van de inzet van de strijd niets meer over. Het stuk brood was verdwenen en uiteengevallen in kruimels die leken op de zandkorrels waarmee ze waren vermengd.

Dit schouwspel had mijn landschap in nevels gehuld en de kalme vreugde waarin mijn ziel zich vermeide voordat ik deze kleine mensen had gezien, was geheel verdwenen. Ik bleef er nogal lang treurig door en zei onophoudelijk tegen mezelf: 'Er is dus een prachtig land waar brood gebak wordt genoemd en deze lekkernij is zo zeldzaam, dat ze een oorlog kan ontketenen die een volmaakte broedermoord is!'



Le gâteau

Je voyageais. Le paysage au milieu duquel j'étais placé était d'une grandeur et d'une noblesse irrésistibles. Il en passa sans doute en ce moment quelque chose dans mon âme. Mes pensées voltigeaient avec une légèreté égale à celle de l'atmosphère; les passions vulgaires, telles que la haine et l'amour profane, m'apparaissaient maintenant aussi éloignées que les nuées qui défilaient au fond des abîmes sous mes pieds; mon âme me semblait aussi vaste et aussi pure que la coupole du ciel dont j'étais enveloppé; le souvenir des choses terrestres n'arrivait à mon cœur qu'affaibli et diminué, comme le son de la clochette des bestiaux imperceptibles qui paissaient loin, bien loin, sur le versant d'une autre montagne. Sur le petit lac immobile, noir de son immense profondeur, passait quelquefois l'ombre d'un nuage, comme le reflet du manteau d'un géant aérien volant à travers le ciel. Et je me souviens que cette sensation solennelle et rare, causée par un grand mouvement parfaitement silencieux, me remplissait d'une joie mêlée de peur. Bref, je me sentais, grâce à l'enthousiasmante beauté dont j'étais environné, en parfaite paix avec moi-même et avec l'univers; je crois même que, dans ma parfaite béatitude et dans mon total oubli de tout le mal terrestre, j'en étais venu à ne plus trouver si ridicules les journaux qui prétendent que l'homme est né bon; quand la matière incurable renouvelant ses exigences, je songeai à réparer la fatigue et à soulager l'appétit causés par une si longue ascension. Je tirai de ma poche un gros morceau de pain, une tasse de cuir et un flacon d'un certain élixir que les pharmaciens vendaient dans ce temps-là aux touristes pour le mêler dans l'occasion avec de l'eau de neige.

Je découpais tranquillement mon pain, quand un bruit très léger me fit lever les yeux. Devant moi se tenait un petit être déguenillé, noir, ébouriffé, dont les yeux creux, farouches et comme suppliants, dévoraient le morceau de pain. Et je l'entendis soupirer, d'une voix basse et rauque, le mot : gâteau! Je ne pus m'empêcher de rire en entendant l'appellation dont il voulait bien honorer mon pain presque blanc, et j'en coupai pour lui une belle tranche que je lui offris. Lentement Use rapprocha, ne quittant pas des yeux l'objet de sa convoitise; puis, happant le morceau avec sa main, se recula vivement, comme s'il eût craint que mon offre ne fût pas sincère ou que je m'en repentisse déjà.

Mais au même instant il fut culbuté par un autre petit sauvage, sorti je ne sais d'où, et si parfaitement semblable au premier qu'on aurait pu le prendre pour son frère jumeau. Ensemble ils roulèrent sur le sol, se disputant la précieuse proie, aucun n'en voulant sans doute sacrifier la moitié pour son frère. Le premier, exaspéré, empoigna le second par les cheveux; celui-ci lui saisit l'oreille avec les dents, et en cracha un petit morceau sanglant avec un superbe juron patois. Le légitime propriétaire du gâteau essaya d'enfoncer ses petites griffes dans les yeux de l'usurpateur; à son tour celui-ci appliqua toutes ses forces à étrangler son adversaire d'une main, pendant que de l'autre il tâchait de glisser dans sa poche le prix du combat. Mais, ravivé par le désespoir, le vaincu se redressa et fit rouler le vainqueur par terre d'un coup de tête dans l'estomac. A quoi bon décrire une lutte hideuse qui dura en vérité plus longtemps que leurs forces enfantines ne semblaient le promettre? Le gâteau voyageait de main en main et changeait de poche à chaque instant; mais, hélas! il changeait aussi de volume; et lorsque enfin, exténués, haletants, sanglants, ils s'arrêtèrent par impossibilité de continuer, il n'y avait plus, à vrai dire, aucun sujet de bataille; le morceau de pain avait disparu, et il était éparpillé en miettes semblables aux grains de sable auxquels il était mêlé.

Ce spectacle m'avait embrumé le paysage, et la joie calme où s'ébaudissait mon âme avant d'avoir vu ces petits hommes avait totalement disparu; j'en restai triste assez longtemps, me répétant sans cesse: 'Il y a donc un pays superbe où le pain s'appelle du gâteau, friandise si rare quelle suffit pour engendrer une guerre parfaitement fratricide!'