Een van hen zei: 'Gisteren mocht ik mee naar de
schouwburg. In grote en treurige paleizen, met op de achtergrond de zee en de
hemel, zie je mannen en vrouwen. Zij zijn ook ernstig en treurig, maar veel
mooier en beter gekleed dan die je overal ziet, en ze spreken met een zingende
stem. Ze bedreigen elkaar, vallen voor elkaar op de knieën, zijn diepbedroefd
en laten hun hand vaak rusten op een dolk die tussen hun riem zit gestoken. O,
wat is dat mooi! De vrouwen zijn veel mooier en groter dan die bij ons thuis op
bezoek komen, en al zien ze er met hun holle ogen en hun vlammende wangen
angstwekkend uit, toch moet je van ze houden. Je bent bang, je hebt zin om te
huilen en toch voel je je voldaan... En wat daarbij nog vreemder is: het maakt
dat je zin krijgt om ook zo gekleed te zijn en dezelfde dingen te zeggen en te
doen en op dezelfde toon te spreken als zij...'
Een van de vier kinderen, die al enige ogenblikken niet
meer luisterde naar wat zijn kameraadje vertelde en met opvallende aandacht
naar een of ander punt aan de hemel staarde, zei plotseling: 'Kijk, kijk
daar...! Zien jullie hem? Hij zit op die kleine loshangende wolk, die kleine
wolk met dat vurige schijnsel die daar langzaam heen glijdt. Maar het lijkt wel
of hij ook naar ons kijkt.'
'Maar wie dan?' vroegen de anderen.
'God!' antwoordde hij op volkomen overtuigende toon.
'O! Hij is al ver weg; zo meteen kun je hem niet meer zien. Hij is vast en
zeker op reis om alle landen te bezoeken. Kijk, hij gaat daar achter die rij
bomen langs, bijna aan de horizon... en nu zakt hij weg achter de klokkentoren.
Ach, nu zie je hem niet meer!' En het kind bleef lange tijd in dezelfde
richting gekeerd staan kijken naar de lijn die de aarde en de hemel scheidt,
met een schittering in de ogen waaruit een onuitsprekelijke extase en weemoed
sprak.
'Wat is hij dom, met zijn goede God die hij alleen kan
zien!' zei toen de derde, wiens hele persoontje een opmerkelijke levendigheid
en vitaliteit uitstraalde. 'Nu zal ik jullie vertellen wat ik heb meegemaakt,
iets wat jullie nog nooit hebben meegemaakt en wat wel wat interessanter is dan
jullie schouwburg en jullie wolken. - Enkele dagen geleden namen mijn ouders
mij mee op reis. En omdat er in de herberg waar we moesten overnachten niet
genoeg bedden waren voor ieder van ons, werd besloten dat ik in hetzelfde bed
zou slapen als mijn kindermeisje.' - Hij trok zijn vriendjes dichter naar zich
toe en begon op gedempte toon te spreken. — 'Dat is een gek gevoel, hoor, niet
alleen te slapen maar met je kindermeisje in één bed te liggen, in het donker.
Omdat ik niet in slaap kon komen, streek ik terwijl ze sliep, voor de
aardigheid met mijn hand over haar armen, haar hals en haar schouders. Haar
armen en haar hals zijn heel wat dikker dan die van alle andere vrouwen en haar
huid is zo zacht, zo zacht, dat ze wel briefpapier of zijdepapier lijkt. Het
was zo fijn, dat ik er lang mee door zou zijn gegaan als ik niet bang was
geweest: bang haar wakker te maken, maar ook bang voor iets wat ik niet goed
weet. Toen stopte ik mijn hoofd diep in haar haren,* die als dichte manen over
haar rug hingen, en ik kan je verzekeren dat ze even lekker roken als hier, op
dit uur, de bloemen in de tuin. Probeer, als je de kans krijgt, net zo te doen
als ik, en je zult het zien!'
De jonge verteller van deze wonderbaarlijke onthulling
had tijdens zijn verhaal de ogen wijd opengesperd uit een soort stomme
verbazing over war hij nog steeds voelde, en de stralen van de ondergaande zon
die onderwijl door de rossige krullen van zijn verwarde haardos speelden,
zetten ze in vuur, zodat ze een soort zwavelachtige aureool vormden, die
gloeide van hartstocht. Het was gemakkelijk te raden dat deze zijn leven niet
zou verdoen met God in de wolken te zoeken en dat hij hem veelvuldig elders zou
vinden.
Ten slotte zei de vierde: 'Jullie weten dat ik het
thuis niet erg plezierig vind. Ze nemen me nooit mee naar de schouwburg, want
mijn voogd is te gierig; God bemoeit zich niet met mij en mijn verveling, en ik
heb geen mooie kindermeid om me te vertroetelen. Ik heb dikwijls het gevoel
gehad dat ik het liefst recht voor me uit zou willen gaan, zonder te weten
waarheen, zonder dat iemand zich erom bekommert, en dat ik altijd nieuwe landen
zou willen bezoeken. Ik voel me nooit ergens prettig en ik denk altijd dat ik
me ergens anders beter zou voelen dan waar ik ben. Maar goed, op de afgelopen
kermis in het dorp hier vlakbij heb ik drie mannen gezien die leven zoals ik
zou willen leven. Jullie hebben er niet op gelet, maar ze waren groot, bijna
zwart en erg fier, hoewel ze lompen aanhadden, en ze gedroegen zich alsof ze
niemand nodig hadden. Hun grote donkere ogen gingen helemaal schitteren als ze
muziek maakten: zulke verrassende muziek, dat je nu eens zin krijgt om te
dansen, dan weer om te huilen, of om allebei tegelijk te doen, en dat je voelt
dat je gek wordt als je er te lang naar zou luisteren. De ene haalde zijn
strijkstok traag over zijn viool en scheen van verdriet te vertellen, en de
andere liet op de snaren van een piano die aan een riem om zijn hals hing, een
hamertje rondspringen, alsof hij met de klacht van zijn buurman leek te
spotten, terwijl de derde van tijd tot tijd zijn bekkens buitengewoon krachtig
tegen elkaar sloeg. Ze waren zichzelf zo genoeg, dat ze met hun wilde muziek
doorgingen, zelfs nadat
geldstukken bijeen, laadden hun bagage op hun rug en
vertrokken. Ik wilde weten waar ze woonden en volgde hen op een afstand tot aan
de rand van het bos, en daar pas begreep ik dat ze nergens woonden.
Toen zei de een: "Moeten we de tent
opzetten?"
"O God, nee!" antwoordde de ander. "Het
is zo'n mooie nacht!"
De derde, die bezig was de opbrengst te tellen, zei:
"Die mensen daar hebben geen gevoel voor muziek en hun vrouwen dansen als
beren. Gelukkig zijn we binnen een maand in Oostenrijk, waar we vriendelijker
mensen zullen vinden."
"Misschien zouden we beter naar Spanje kunnen
gaan, want het seizoen hier is al ver gevorderd. Laten we vluchten voor de
regen en alleen onze kelen natmaken," zei een van de twee anderen. 'Ik herinner
me alles, zoals jullie zien.
Ten slotte dronken ze allen een kom brandewijn en
sliepen in met hun gezicht naar de sterren gekeerd. Ik had eerst zin hun te
vragen of ik met hen mee mocht en of ze mij hun instrumenten wilden leren
bespelen. Maar ik durfde niet, waarschijnlijk omdat het altijd erg moeilijk is
ergens toe te besluiten, maar ook omdat ik bang was achterhaald te worden nog
voordat we uit Frankrijk weg waren.'
De weinig geïnteresseerde gezichten van de drie andere
kameraden wekten bij mij het vermoeden dat deze kleine nu al een onbegrepene
was. Ik keek aandachtig naar hem: in zijn blik en op zijn voorhoofd was iets te
lezen van een vroegtijdig noodlot, dat in het algemeen geen sympathie oproept,
maar dat om de een of andere reden de mijne juist wekte, en wel zo dat ik een
ogenblik het vreemde gevoel had een broer te hebben, die ik zelf niet kende.
De zon was ondergegaan. De nacht was plechtig
neergedaald. De kinderen gingen uit elkaar en ieder ging, zonder het te weten
en afhankelijk van de omstandigheden en het toeval, zijn bestemming ten uitvoer
brengen, zijn omgeving voor het hoofd stoten en de neiging van zijn hart volgen
in de richting van de roem of van de schande.
Les vocations
Dans un beau jardin où les rayons d'un soleil automnal
semblaient s'attarder à plaisir, sous un ciel déjà verdâtre où des nuages d'or
flottaient comme des continents en voyage, quatre beaux enfants, quatre
garçons, las de jouer sans doute, causaient entre eux.
L'un disait: 'Hier on m'a mené au théâtre. Dans des
palais grands et tristes, au fond desquels on voit la mer et le ciel, des
hommes et des femmes, sérieux et tristes aussi, mais bien plus beaux et bien
mieux habillés que ceux que nous voyons partout, parlent avec une voix
chantante. Ils se menacent, ils supplient, ils se désolent, et ils appuient
souvent leur main sur un poignard enfoncé dans leur ceinture. Ah! C'est bien
beau! Les femmes sont bien plus belles et bien plus grandes que celles qui
viennent nous voir à la maison, et, quoique avec leurs grands yeux creux et
leurs joues enflammées elles aient l'air terrible, on ne peut pas s'empêcher de
les aimer. On a peur, on a envie de pleurer, et cependant l'on est content...
Et puis, ce qui est plus singulier, cela donne envie d'être habillé de même, de
dire et de faire les mêmes choses, et de parler avec la même voix... '
L'un des quatre enfants, qui depuis quelques secondes
n'écoutait plus le discours de son camarade et observait avec une fixité
étonnante je ne sais quel point du ciel, dit tout à coup: 'Regardez, regardez
là-bas. ...'Le voyez-vous? Il est assis sur ce petit nuage isolé, ce petit
nuage couleur de feu, qui marche doucement. Lui aussi, on dirait qu'il nous
regarde. '
'Mais qui donc?' demandèrent les autres.
'Dieu!' répondit-il avec un accent parfait de conviction.
'Ah! il est déjà bien loin; tout à l'heure vous ne pourrez plus le voir. Sans
doute il voyage, pour visiter tous les pays. Tenez, il va passer derrière cette
rangée d'arbres qui est presque à l'horizon... et maintenant il descend
derrière le clocher... Ah! on ne le voit plus!' Et l'enfant resta longtemps
tourné du même côté, fixant sur la ligne qui sépare la terre du ciel des yeux
où brillait une inexprimable expression d'extase et de regret.
'Est-il bête, celui-là, avec son bon Dieu, que lui seul,
peut apercevoir!' dit alors le troisième, dont toute la petite personne était
marquée d'une vivacité et d'une vitalité singulières. 'Moi, je vais vous
raconter comment il m'est arrivé quelque chose qui ne vous est jamais arrivé,
et qui est un peu plus intéressant que votre théâtre et vos nuages. — Il y a
quelques jours, mes parents m'ont emmené en voyage avec eux, et, comme dans
l'auberge où nous nous sommes arrêtés, il n'y avait pas assez de lits pour nous
tous, il a été décidé que je dormirais dans le même lit que ma bonne. ' — Il
attira ses camarades plus près de lui, et parla d'une voix plus basse. — 'Ca
fait un singulier effet, allez, de n'être pas couché seul et d'être dans un lit
avec sa bonne, dans les ténèbres. Comme je ne dormais pas, je me suis amusé,
pendant quelle dormait, à passer ma main sur ses bras, sur son cou et sur ses
épaules. Elle a les bras et le cou bien plus gros que toutes les autres femmes,
et la peau en est si douce, si douce, qu'on dirait du papier à lettre ou du
papier de soie. J'y avais tant de plaisir que j'aurais longtemps continué, si
je n'avais pas eu peur, peur de la réveiller d'abord, et puis encore peur de je
ne sais quoi. Ensuite j'ai fourré ma tête dans ses cheveux qui pendaient dans
son dos, épais comme une crinière, et ils sentaient aussi bon, je vous assure,
que les fleurs du jardin, à cette heure-ci. Essayez, quand vous pourrez, d'en
faire autant que moi,
Le jeune auteur de cette prodigieuse révélation avait, en
faisant son récit, les yeux écarquillés par une sorte de stupéfaction de ce et
vous verrez!' qu'il éprouvait encore, et les rayons du soleil couchant, en
glissant à travers les boucles rousses de sa chevelure ébouriffée, y allumaient
comme une auréole sulfureuse de passion. Il était facile de deviner que
celui-là ne perdrait pas sa vie à chercher la Divinité dans les nuées, et qu'il
la trouverait fréquemment ailleurs.
Enfin le quatrième dit: 'Vous savez que je ne m'amuse
guère à la maison; on ne me mène jamais au spectacle; mon tuteur est trop
avare; Dieu ne s'occupe pas de moi et de mon ennui, et je n'ai pas une belle
bonne pour me dorloter. Il m'a souvent semblé que mon plaisir serait d'aller
toujours droit devant moi, sans savoir où, sans que personne s'en inquiète, et
de voir toujours des pays nouveaux. Je ne suis jamais bien nulle part, et je
crois toujours que je serais mieux ailleurs que là où je suis. Eh bien! J'ai
vu, à la dernière foire du village voisin, trois hommes qui vivent comme je
voudrais vivre. Vous n'y avez pas fait attention, vous autres. Ils étaient
grands, presque noirs et très fiers, quoique en guenilles, avec l'air de
n'avoir besoin de personne. Leurs grands yeux sombres sont devenus tout à fait
brillants pendant qu'ils faisaient de la musique; une musique si surprenante
qu'elle donne envie tantôt de danser, tantôt de pleurer, ou de faire les deux à
la fois, et qu'on deviendrait comme fou si on les écoutait trop longtemps.
L'un, en traînant son archet sur son violon, semblait raconter un chagrin, et
l'autre, en faisant sautiller son petit marteau sur les cordes d'un petit piano
suspendu à son cou par une courroie, avait l'air de se moquer de la plainte de
son voisin, tandis que le troisième choquait, de temps à autre, ses cymbales
avec une violence extraordinaire. Ils étaient si contents d'eux-mêmes, qu'ils
ont continué à jouer leur musique de sauvages, même après que la foule s'est
dispersée. Enfin ils ont ramassé leurs sous, ont chargé leur bagage sur leur
dos, et sont partis. Moi, voulant savoir ou ils demeuraient, je les ai suivis
de loin, jusqu'au bord de la forêt, où j'ai compris seulement alors, qu'ils ne
demeuraient nulle part.
Alors l'un a dit: "Faut-il déployer la tente?"
" — Ma foi! Non! a répondu l'autre, il fait une si
belle nuit!"
'Le troisième disait en comptant la recette: "Ces
gens-là ne sentent pas la musique, et leurs femmes dansent comme des ours.
Heureusement, avant un mois nous serons en Autriche, où nous trouverons un
peuple plus aimable. "
" — Nous ferions peut-être mieux d'aller vers
l'Espagne, car voici la saison qui s'avance; fuyons avant les pluies et ne
mouillons que notre gosier", a dit un des deux autres.
J'ai tout retenu, comme vous voyez. Ensuite ils ont bu
chacun une tasse d'eau-de-vie et se sont endormis, le font tourné vers les
étoiles. J'avais eu d'abord envie de les prier de m'emmener avec eux et de
m'apprendre à jouer de leurs instruments; mais je n'ai pas osé, sans doute
parce qu'il est toujours très difficile de se décider à n'importe quoi, et
aussi parce que j'avais peur d'être rattrapé avant d'être hors de France. '
L'air peu intéressé des trois autres camarades me donna à
penser que ce petit était déjà un incompris. Je le regardais attentivement; il
y avait dans son œil et dans son front ce je ne sais quoi de précocement fatal
qui éloigne généralement la sympathie, et qui, je ne sais pourquoi, excitait la
mienne, au point que j'eus un instant l'idée bizarre que je pouvais avoir un
frère à moi-même inconnu.
Le soleil s'était couché. La nuit solennelle avait pris
place. Les enfants se séparèrent, chacun allant, à son insu, selon les
circonstances et les hasards, mûrir sa destinée, scandaliser ses proches et
graviter vers la gloire ou vers le déshonneur.