Alleen meende ik, ergens diep in mijn geest, een
verborgen kiem te voelen van een idee dat superieur was aan alle
oudewijvenpraat waarvan ik zojuist het repertoire had doorgenomen. Maar het was
slechts een idee van een idee, iets oneindig vaags.
En ik ging met een fikse dorst de deur uit, want de
hartstochtelijke belangstelling voor slechte lectuur wekt een evenredige
behoefte aan frisse lucht en aan verfrissende dranken.
Toen ik een kroeg wilde binnengaan, hield een bedelaar
mij zijn hoed voor met zo'n onvergetelijke blik in zijn ogen die tronen omver
zou werpen als de geest de materie in beweging kon brengen, en als het oog van
een magnetiseur druiven kon laten rijpen.*
Tegelijkertijd hoorde ik een stem in mijn oor
fluisteren, die ik duidelijk herkende; het was de stem van een goede Engel, of
van een goede Demon, die me overal vergezelt.
Als Socrates zijn goede Demon had, waarom zou ik dan
niet mijn goede Engel hebben, en waarom zou ik niet, net als Socrates, de eer
hebben een bewijs van krankzinnigheid te krijgen, ondertekend door de
scherpzinnige Lélut en de zeer verstandige Baillarger?*
Het verschil tussen de Demon van Socrates en de mijne
is dat die van Socrates hem alleen verscheen om te verbieden, te waarschuwen,
te voorkomen, en dat de mijne zich verwaardigt raad te geven, voorstel te doen,
te overreden. Die arme Socrates had alleen een Demon die verhinderde; de mijne
is er een die grotelijks bevestigt, een Demon van actie, een Demon van strijd.
Zijn stem nu fluisterde me het volgende in: 'Alleen hij
is de gelijke van een ander, die dat bewijst, en alleen hij is de vrijheid
waard, die haar weet te veroveren.'
Onmiddellijk wierp ik mij op mijn bedelaar. Met een
vuistslag sloeg ik hem een oog dicht, dat in een mum van tijd zo dik werd als
een tennisbal. Ik brak een nagel toen ik twee van zijn tanden verbrijzelde. En
daar ik me vanwege mijn tere gestel en mijn geringe training in de bokssport
niet sterk genoeg voelde om die oude man snel neer te slaan, greep ik hem met
mijn ene hand bij de kraag van zijn jas, klemde de andere om zijn keel en begon
zijn hoofd krachtig tegen een muur te beuken. Ik moet toegeven dat ik van
tevoren snel om me heen had gekeken en me ervan had verzekerd dat ik in deze
verlaten wijk lang genoeg buiten het bereik van een politieagent was.
Toen ik daarop deze verzwakte zestiger met een trap in
de rug, die voldoende kracht had om zijn schouderbladen te verbrijzelen, had
gevloerd, greep ik een grote boomtak die op de grond lag, en sloeg hem daarmee
met dezelfde volharding en energie als waarmee koks een biefstuk malser willen
maken.
Plotseling - o wonder! O vreugde van de filosoof die de
voortreffelijkheid van zijn theorie bevestigd ziet! - zag ik dat het oude
karkas zich omdraaide en zich oprichtte met een energie die ik nooit in zo'n
ontregelde machine had vermoed. En met een blik vol haat, wat me een goed teken
leek, stortte de afgeleefde bandiet zich op mij, sloeg me twee blauwe ogen,
brak vier van mijn tanden en sloeg me met dezelfde boomtak volledig beurs. -
Door mijn krachtdadige behandeling had ik hem dus zijn trots en zijn leven
teruggegeven.
Toen probeerde ik hem via allerlei tekens duidelijk te
maken dat ik de discussie als gesloten beschouwde, en terwijl ik met de
voldoening van een stoïcijns sofist overeind kwam, zei ik: 'Mijnheer, u bent
mijn gelijke! Schenk mij de eer mijn beurs met u te delen; en als u werkelijk
een filantroop bent, vergeet dan niet op al uw lotgenoten, wanneer ze u om een
aalmoes vragen, de theorie toe te passen die ik tot mijn eigen verdriet op uw
rug heb uitgeprobeerd.'
Hij bezwoer me met klem dat hij mijn theorie had
begrepen, en dat hij mijn raad zou opvolgen.
Noten
De elementen voor de titel zijn al te vinden in
Baudelaires artikel Le Peintre de la vie
moderne: 'Het zijn de filosofie (ik bedoel hier de goede) en de godsdienst
die ons voorschrijven onze arme en zwakke medemensen te voeden. De natuur (die
niets anders is dan de stem van ons eigenbelang) gebiedt ons hen op hun donder
te geven.'
het oog van een
magnetiseur druiven kon laten rijpen: Dit is niet alleen een
stilistische frase van Baudelaire, maar blijkt een toespeling op een praktijk
uit die tijd om via magnetisme fruit sneller te doen rijpen.
Lélut, Baillarger:
Beroemde psychiaters uit die tijd. Zij beschouwden het genie als een vorm van
krankzinnigheid. Zo stelden ze o.a. dat Socrates geestelijk gestoord moet zijn
geweest.
Assommons les pauvres!
Pendant quinze jours
je m'étais confiné dans ma chambre, et je m'étais entouré des livres à la mode
dans ce temps-là (il y a seize ou dix-sept ans); je veux parler des livres où
il est traité de l'art de rendre les peuples heureux, sages et riches, en
vingt-quatre heures. J'avais donc digéré, — avalé, veux-je dire, — toutes les
élucubrations de tous ces entrepreneurs de bonheur public, — de ceux qui
conseillent à tous les pauvres de se faire esclaves, et de ceux qui leur
persuadent qu'ils sont tous des rois détrônés. — On ne trouvera pas surprenant
que je fusse alors dans un état d'esprit avoisinant le vertige ou la stupidité.
Il m'avait semblé
seulement que je sentais, confiné au fond de mon intellect, le germe obscur
d'une idée supérieure à toutes les formules de bonne femme dont j'avais
récemment parcouru le dictionnaire. Mais ce n'était que l'idée d'une idée,
quelque chose d'infiniment vague.
Et je sortis avec une
grande soif. Car le goût passionné des mauvaises lectures engendre un besoin
proportionnel du grand air et des rafraîchissants.
Comme j'allais entrer
dans un cabaret, un mendiant me tendit son chapeau, avec un de ces regards
inoubliables qui culbuteraient les trônes, si l'esprit remuait la matière, et
si l’œil d'un magnétiseur faisait mûrir les raisins.*
En même temps,
j'entendis une voix qui chuchotait à mon oreille, une voix que je reconnus bien;
c'était celle d'un bon Ange, ou d'un bon Démon, qui m'accompagne partout.
Puisque Socrate avait
son bon Démon, pourquoi n'aurais-je pas mon bon Ange, et pourquoi n'aurais-je
pas l'honneur, comme Socrate, d'obtenir mon brevet de folie, signé du subtil Lélut
et du bien avisé Baillarger?
Il existe cette
différence entre le Démon de Socrate et le mien, que celui de Socrate ne se
manifestait à lui que pour défendre, avertir, empêcher, et que le mien daigne
conseiller, suggérer, persuader. Ce pauvre Socrate n'avait qu'un Démon
prohibiteur; le mien est un grand affirmateur, le mien est un Démon d'action,
un Démon de combat.
Or, sa voix me
chuchotait ceci: 'Celui-là seul est l'égal d'un autre, qui le prouve, et
celui-là seul est digne de la liberté, qui sait la conquérir. '
Immédiatement, je
sautai sur mon mendiant. D'un seul coup de poing, je lui bouchai un œil, qui
devint, en une seconde, gros comme une balle. Je cassai un de mes ongles à lui
briser deux dents, et comme je ne me sentais pas assez fort, étant né délicat
et m'étant peu exercé à la boxe, pour assommer rapidement ce vieillard, je le
saisis d'une main par le collet de son habit, de l'autre, je l'empoignai à la
gorge, et je me mis à lui secouer vigoureusement la tète contre un mur. Je dois
avouer que j'avais préalablement inspecté les environs d'un coup d'œil, et que
j'avais vérifié que dans cette banlieue déserte je me trouvais, pour un assez
long temps, hors de la portée de tout agent de police.
Ayant ensuite, par un
coup de pied lancé dans le dos, assez énergique pour briser les omoplates,
terrassé ce sexagénaire affaibli, je me saisis d'une grosse branche d'arbre qui
traînait à terre, et je le battis avec l'énergie obstinée des cuisiniers qui
veulent attendrir un beefteack.
Tout à coup, — ô miracle!
Ô jouissance du philosophe qui vérifie l'excellence de sa théorie! —je vis
cette antique carcasse se retourner, se redresser avec une énergie que je
n'aurais jamais soupçonnée dans une machine si singulièrement détraquée, et,
avec un regard de haine qui me parut de bon augure, le malandrin décrépit se
jeta sur moi, me pocha les deux yeux, me cassa quatre dents, et avec la même
branche d'arbre me battit dru comme plâtre. — Par mon énergique médication, je
lui avais donc rendu l'orgueil et la vie.
Alors, je lui fis
force signes pont lui faire comprendre que je considérais la discussion comme
finie, et me relevant avec la satisfaction d'un sophiste du Portique, je lui
dis: 'Monsieur, vous êtes mon égal! veuillez me faire l'honneur de partager
avec moi ma bourse; et souvenez-vous, si vous êtes réellement philanthrope,
qu'il faut appliquer à tous vos confrères, quand ils vous demanderont l'aumône,
la théorie que j'ai eu la douleur d'essayer sur votre dos. '
Il m'a bien juré qu'il
avait compris ma théorie, et qu'il obéirait à mes conseils.