Er bestaan overal rechtschapen lieden die het gezag
opmerkzaam maken op die zwartgallige individuen die vorsten willen afzetten en
de maatschappij, zonder haar te raadplegen, opnieuw willen inrichten. De
genoemde edelen en ook Fancioulle werden gearresteerd en veroordeeld tot een
zekere dood.
Ik wil graag geloven dat de Vorst bijna ontstemd was
toen hij ontdekte dat zijn favoriete komediespeler zich onder de rebellen
bevond. De Vorst was niet beter of slechter dan een andere, maar een overmatige
gevoeligheid maakte dat hij in veel gevallen wreder en heerszuchtiger was dan
al zijn soortgenoten. Als hartstochtelijk liefhebber van de schone kunsten,
waarvan hij overigens een groot kenner was, was zijn honger naar zingenot niet
te bevredigen. Aangezien hij nogal onverschillig was ten aanzien van de mensen
en de moraal, kende hij als waarachtig kunstenaar geen gevaarlijker vijand dan
de Verveling. Vanwege zijn bizarre streven die dwingeland van de wereld te
overwinnen of te ontvluchten, zou hij zeker door een streng geschiedschrijver
als 'monster' zijn betiteld, als het in zijn rijk al toegestaan was voor een
ander doel te schrijven dan voor het genoegen en voor de verbazing,* die een
van de meest verfijnde vormen van het genoegen is. Het grote ongeluk van deze
Vorst was dat hij nooit een toneel had dat groot genoeg was voor zijn genie. Er
zijn jonge Nero's die verstikt raken binnen te nauwe grenzen en van wier naam
en goede wil de komende eeuwen nooit weet zullen hebben. De onvoorzichtige
Voorzienigheid had aan deze vorst eigenschappen geschonken die zijn Gebied ver
te buiten gingen.
Plotseling ging het gerucht dat de heer aan alle
samenzweerders gratie wilde verlenen. Dat gerucht ontstond door de aankondiging
van een groot toneelspel, waarin Fancioulle zijn belangrijkste en beste rol
moest spelen en waarbij, naar men zei, zelfs de veroordeelde edelen aanwezig
zouden zijn. Dit was een duidelijk teken, zo voegden de oppervlakkige geesten
eraan toe, dat de beledigde Vorst tot edelmoedigheid geneigd was.
Van een zo vanzelfsprekend en zo welbewust excentriek
man kon men alles verwachten, zelfs deugdzaamheid, zelfs vergevensgezindheid,
vooral als hij er onverwachte genoegens aan zou kunnen beleven. Maar voor hen
die, zoals ik, verder in de diepten van deze merkwaardige en zieke ziel hadden
kunnen doordringen, was het oneindig veel waarschijnlijker dat de Vorst de
toneeltalenten van een ter dood veroordeelde wilde beoordelen. Hij wilde van de
gelegenheid gebruik maken om een fysiologisch experiment uit te voeren dat van kapitaal belang was, en daarmee nagaan
in hoeverre de gebruikelijke eigenschappen van een kunstenaar van aard konden
veranderen of gewijzigd worden door de buitengewone situatie waarin hij zich
bevond. Of er daarnaast in zijn ziel nog een min of meer vast voornemen bestond
tot vergeving, is iets wat nooit is opgehelderd.
Toen eindelijk de grote dag was aangebroken, spreidde
dit kleine hof al zijn pracht en praal tentoon. En als je het niet zelf gezien
hebt, kun je je moeilijk voorstellen wat een bevoorrechte klasse van een kleine
Staat met beperkte middelen al niet aan pracht kan laten zien bij een echt
plechtige gelegenheid. Deze gelegenheid was dubbel plechtig: allereerst vanwege
het betoverende van de uitgestalde luxe, vervolgens ook vanwege het morele en
mysterieuze belang dat eraan gehecht werd.
De heer Fancioulle muntte vooral uit in rollen waarin
geheel niet of slechts weinig werd gesproken, maar die vaak de hoofdrollen zijn
in die feeërieke schouwspelen, die tot doel hebben het mysterie van het leven
te symboliseren. Hij betrad lichtvoetig en met een volmaakt gemak het toneel,
wat bij het edele publiek de gedachte aan mildheid en vergeving versterkte.
Wanneer men van een toneelspeler zegt: 'Dat is een
goede toneelspeler', gebruikt men een formulering die inhoudt dat onder het
gespeelde personage de toneelspeler nog valt waar te nemen, dat wil zeggen:
kunstenaarschap, inspanning, wilskracht. Maar wanneer een toneelspeler erin zou
slagen het personage dat hij moet uitbeelden zo nabij te komen als de beste
beelden uit de oudheid de algemene en onbepaalde idee van schoonheid benaderen
- gesteld dat zij door een wonder werden gewekt tot levende, lopende en ziende
beelden — , dan zou dat zonder twijfel zeer bijzonder zijn, iets totaal
onverwachts. Fancioulle belichaamde die avond het ideale zo volmaakt, dat men
wel moest geloven dat het levend, bestaanbaar, werkelijk was. Deze grappenmaker
liep heen en weer, lachte, huilde, kronkelde zich in bochten met een
onverwoestbare aureool rond zijn hoofd. Die aureool was onzichtbaar voor
iedereen, maar zichtbaar voor mij, en daarin mengden zich in een vreemde
verbinding de stralen van de Kunst en de glorie van het Martelaarschap.
Fancioulle bracht door een of andere bijzondere genade het goddelijke en het
bovennatuurlijke tot uitdrukking, zelfs in de meest uitzinnige grappen. Mijn
pen trilt en ik kan de tranen van een nog steeds aanwezige emotie niet
bedwingen terwijl ik deze onvergetelijke
avond probeer te beschrijven. Fancioulle leverde mij op
een afdoende en onweerlegbare manier het bewijs dat de vervoering van de Kunst
als geen andere geschikt is om de verschrikkingen van de afgrond te verhullen;
dat het genie met zoveel vreugde komedie kan spelen aan de rand van het graf,
dat hij het graf niet ziet, zo is hij verloren in een paradijs dat iedere
gedachte aan het graf en de vernietiging uitsluit.
Heel het publiek, hoe blasé en lichtzinnig het ook kon
zijn, onderging al spoedig de dwingende almacht van de kunstenaar. Niemand
dacht meer aan dood, rouw of terechtstellingen. Iedereen gaf zich zonder zorgen
over aan de veelvuldige genoegens die een levend meesterwerk schenkt. De
uitbarstingen van vreugde en bewondering deden herhaaldelijk de gewelven van
het gebouw met de kracht van een aanhoudende donder schudden. De Vorst zelf
applaudisseerde in vervoering mee met zijn hof.
Toch was voor een scherpziende blik zijn vervoering
niet onvermengd. Voelde hij zich in zijn macht van alleenheerser verslagen?
Vernederd in zijn kunst om de harten tot ontzetting te brengen en de geesten te
doen verstarren? Teleurgesteld in zijn verwachtingen en bedrogen in zijn
berekeningen? Zulke veronderstellingen, die niet precies te verantwoorden, maar
absoluut niet onverantwoord waren, kwamen bij mij op terwijl ik het gezicht van
de Vorst beschouwde, waarop zich over de gewone bleekheid een ongewone
bleekheid uitspreidde, zoals sneeuw zich uitspreidt over sneeuw. Zijn lippen
werden steeds strakker en in zijn ogen brandde het licht van een inwendig vuur,
dat leek op dat van afgunst en wrok, zelfs wanneer hij openlijk applaudisseerde
voor de talenten van zijn oude vriend, de wonderlijke kluchtspeler, die zo'n
goede klucht wist te maken van de dood. Op een zeker moment zag ik Zijne
Hoogheid zich naar een jonge page achter hem buigen en hem iets in het oor
fluisteren. Op het olijke gezichtje van het mooie kind verscheen een glimlach.
Daarna verliet het ijlings de vorstelijke loge om zich te kwijten van een
dringende opdracht.
Enkele minuten later onderbrak een scherp en langgerekt
fluitsignaal Fancioulle in een van zijn beste momenten en het verscheurde
tegelijkertijd oren en harten. En van de plaats in de zaal waar deze
onverwachte afkeuring was afgevuurd, rende een kind dat zijn lachen niet kon
bedwingen een gang in.
Fancioulle, geschokt, uit zijn droom gewekt, sloot
eerst zijn ogen en sperde ze toen bijna onmiddellijk weer wagenwijd open.
Daarna opende hij zijn mond als om krampachtig adem te halen, wankelde iets
naar voren, dan iets naar achteren en viel toen morsdood op de planken neer.
Had het fluiten, als een zwaard zo snel, het werk van
de beul in feite overgenomen? Had de vorst zelf de moorddadige werking van zijn
list vermoed? Men mag eraan twijfelen. Betreurde hij zijn dierbare en
onnavolgbare Fancioulle? Het is goed en billijk dit aan te nemen.
De schuldige edelen hadden voor de laatste keer genoten
van de komedie. Diezelfde nacht nog werden ze uit het leven weggevaagd.
Sindsdien kwamen verscheidene mimespelers, die in
verschillende landen terecht gewaardeerd werden, spelen voor het hof van ***,
maar geen van hen kon de wonderbaarlijke talenten van Fancioulle evenaren, noch
stijgen tot dezelfde gunst.
*****
Noten
Een heldhaftige
dood
Dit is een van de langste prozagedichten van de bundel
en een duidelijk voorbeeld hoe bij Baudelaire het genre de neiging heeft zich
uit te breiden tot het korte verhaal. De invloed van Poe is daar niet vreemd
aan. In de figuren van de vorst en de nar projecteert Baudelaire de twee kanten
van zijn dichterschap. De nar vertegenwoordigt het streven naar het zuiver
artistieke ideaal, de vorst vertegenwoordigt de ironie, de zekerheid dat het
ideaal niet te bereiken is. Daarom moet iedere artistieke poging tijdig worden
gerelativeerd.
Fancioulle:
Wellicht heeft deze naam een speciale betekenis, aangezien fanciullo in het Italiaans 'kind' betekent. Voor Baudelaire bestond
het genie in 'het welbewust terugvinden van het kind-zijn'.
verbazing:
De verbazing (verwondering) is een van de sleutelbegrippen in de esthetica van
Baudelaire. De verbazing is een onmisbare voorwaarde om het Schone te ervaren. In De Salon van 1859 omschrijft hij het
aldus: De wens om te verbazen en om verbaasd te worden is heel legitiem. It is a happiness to wonder, verbaasd te zijn is een vorm van geluk"; maar ook, it is a happiness to dream, "dromen
is een vorm van geluk". De hele kwestie is dus, als u erop zou staan dat
ik u de titel van kunstenaar of kunstliefhebber verleen, met welke methoden u
verbazing wilt wekken of voelen. Wat mooi is wekt altijd verbazing, maar om
daarom te veronderstellen dat wat verbazing wekt altijd mooi is, zou absurd zijn.' Een van de middelen om verbazing
te wekken is voor Baudelaire de afwisseling:
'Iets wat steeds nieuw is en ontkomt aan de schoolse analyse.' Vandaar ook zijn
uitspraak: 'Het schone is altijd bizar.'
Une mort héroïque
Fancioulle était un admirable bouffon, et presque un des
amis du Prince. Mais pour les personnes vouées par état au comique, les choses
sérieuses ont de fatales attractions, et, bien qu'il puisse paraître bizarre
que les idées de patrie et de liberté s'emparent despotiquement du cerveau d'un
histrion, un jour Fancioulle entra dans une conspiration formée par quelques
gentilshommes mécontents.
Il existe partout des hommes de bien pour dénoncer au
pouvoir ces individus d'humeur atrabilaire qui veulent déposer les princes et
opérer, sans la consulter, le déménagement d'une société. Les seigneurs en
question furent arrêtés, ainsi que Fancioulle, et voués à une mort certaine.
]e croirais volontiers que le Prince fut presque fâché de
trouver son comédien favori parmi les rebelles. Le Prince n'était ni meilleur ni
pire qu'un autre; mais une excessive sensibilité le rendait, en beaucoup de
cas, plus cruel et plus despote que tous ses pareils. Amoureux passionné des
beaux-arts, excellent connaisseur d'ailleurs, il était vraiment insatiable de
voluptés. Assez indifférent relativement aux hommes et à la morale, véritable
artiste lui-même, il ne connaissait d'ennemi dangereux que l'Ennui, et les
efforts bizarres qu'il faisait pour fuir ou pour vaincre ce tyran du monde lui
auraient certainement attiré, de la part d'un historien sévère, l'épithète de
'monstre', s'il avait été permis, dans ses domaines, d'écrire quoi que ce fut
qui ne tendît pas uniquement au plaisir ou à l'étonnement, qui est une des
formes les plus délicates du plaisir. Le grand malheur de ce Prince fut qu'il
n'eut jamais un théâtre assez vaste pour son génie. Il y a de jeunes Nérons qui
étouffent dans des limites trop étroites, et dont les siècles à venir
ignoreront toujours le nom et la bonne volonté. L'imprévoyante Providence avait
donné à celui-ci des facultés plus grandes que ses Etats.
Tout d'un coup le bruit courut que le souverain voulait
faire grâce à tous les conjurés; et l'origine de ce bruit fut l'annonce d'un
grand spectacle ou Fancioulle devait jouer l'un de ses principaux et de ses
meilleurs rôles, et auquel assisteraient même, disait-on, les gentilshommes
condamnés; signe évident, ajoutaient les esprits superficiels, des tendances
généreuses du Prince offensé.
De la part d'un homme aussi naturellement et
volontairement excentrique, tout était possible, même la vertu, même la
clémence, surtout s'il avait pu espérer y trouver des plaisirs inattendus. Mais
pour ceux qui, comme moi, avaient pu pénétrer plus avant dans les profondeurs
de cette âme curieuse et malade, il était infiniment plus probable que le
Prince voulait juger de la valeur des talents scéniques d'un homme condamné à
mort. Il voulait profiter de l'occasion pour faire une expérience physiologique
d'un intérêt capital, et vérifier jusqu'à quel point les facultés habituelles
d'un artiste pouvaient être altérées ou modifiées par la situation
extraordinaire où il se trouvait; au-delà, existait-il dans son âme une
intention plus ou moins arrêtée de clémence? C'est un point qui n'a jamais pu
être éclairci.
Enfin, le grand jour arrivé, cette petite cour déploya
toutes ses pompes, et Userait difficile de concevoir, à moins de l'avoir vu,
tout ce que la classe privilégiée d'un petit Etat, à ressources restreintes,
peut montrer de splendeurs pour une vraie solennité. Celle-là était doublement
vraie, d'abord par la magie du luxe étalé, ensuite par l'intérêt moral et
mystérieux qui y était attaché.
Le sieur Fancioulle excellait surtout dans les rôles
muets ou peu chargés de paroles, qui sont souvent les principaux dans ces
drames féeriques dont l'objet est de représenter symboliquement le mystère de
la vie. Il entra en scène légèrement et avec une aisance parfaite, ce qui
contribua à fortifier, dans le noble public, l'idée de douceur et de pardon.
Quand on dit d'un comédien: 'Voilà un bon comédien, on se
sert d'une formule qui implique que sous le personnage se laisse encore deviner
le comédien, c'est-à-dire l'art, l'effort, la volonté. Or, si un comédien
arrivait à être, relativement au personnage qu'il est chargé d'exprimer, ce que
les meilleures statues de l'antiquité, miraculeusement animées, vivantes,
marchantes, voyantes, seraient relativement à l'idée générale et confuse de
beauté, ce serait là, sans doute, un cas singulier et tout à fait imprévu.
Fancioulle fut, ce soir-là, une parfaite idéalisation, qu'il était impossible
de ne pas supposer vivante, possible, réelle. Ce bouffon allait, venait, riait,
pleurait, se convulsait, avec une indestructible auréole autour de la tête,
auréole invisible pour tous, mais visible pour moi, et où se mêlaient, dans un
étrange amalgame, les rayons de l'Art et la gloire du Martyre. Fancioulle
introduisait, par je ne sais quelle grâce spéciale, le divin et le surnaturel,
jusque dans les plus extravagantes bouffonneries. Ma plume tremble, et des
larmes d'une émotion toujours présente me montent aux yeux pendant que je
cherche à vous décrire cette inoubliable soirée. Fancioulle me prouvait, d'une
manière péremptoire, irréfutable, que l'ivresse de l'Art est plus apte que
toute autre à voiler les terreurs du gouffre; que le génie peut jouer la
comédie au bord de la tombe avec une joie qui l'empêche de voir la tombe,
perdu, comme il est, dans un paradis excluant toute idée de tombe et de
destruction.
Tout ce public, si blasé et frivole qu'il pût être, subit
bientôt la toute-puissante domination de l'artiste. Personne ne rêva plus de
mort, de deuil, ni de supplices. Chacun s'abandonna, sans inquiétude, aux
voluptés multipliées que donne la vue d'un chef-d'œuvre d'art vivant. Les
explosions de la joie et de l'admiration ébranlèrent à plusieurs reprises les
voûtes de l'édifice avec l'énergie d'un tonnerre continu. Le Prince lui-même,
enivré, mêla ses applaudissements à ceux de sa cour.
Cependant, pour un œil clairvoyant, son ivresse, à lui,
n'était pas sans mélange. Se sentait-il vaincu dans son pouvoir de despote?
humilié dans son art de terrifier les cœurs et d'engourdir les esprits? Frustré
de ses espérances et bafoué dans ses prévisions? De telles suppositions non
exactement justifiées, mais non absolument injustifiables, traversèrent mon
esprit pendant que je contemplais le visage du Prince, sur lequel une pâleur
nouvelle s'ajoutait sans cesse à sa pâleur habituelle comme la neige s'ajoute à
la neige. Ses lèvres se resserraient de plus en plus, et ses yeux s'éclairaient
d'un feu intérieur semblable à celui de la jalousie et de la rancune, même
pendant qu'il applaudissait ostensiblement les talents de son vieil ami,
l'étrange bouffon, qui bouffonnait si bien la mort. A un certain moment, je vis
Son Altesse se pencher vers un petit page, placé derrière elle, et lui parler à
l'oreille. La physionomie espiègle du joli enfant s'illumina d'un sourire;
et puis il quitta vivement la loge princière comme pour
s'acquitter d'une commission urgente.
Quelques minutes plus tard un coup de sifflet aigu,
prolongé, interrompit Fancioulle dans un de ses meilleurs moments, et déchira à
la fois les oreilles et les cœurs. Et de l'endroit de la salle d'où avait
jailli cette désapprobation inattendue, un enfant se précipitait dans un
corridor avec des rires étouffés.
Fancioulle, secoué, réveillé dans son rêve, ferma d'abord
les yeux, puis les rouvrit presque aussitôt, démesurément agrandis, ouvrit
ensuite la bouche comme pour respirer convulsivement, chancela un peu en avant,
un peu en arrière, et puis tomba roide mort sur les planches.
Le sifflet, rapide comme un glaive, avait-il réellement
frustré le bourreau? Le Prince avait-il lui-même deviné toute l'homicide
efficacité de sa ruse? Il est permis d'en douter. Regretta-t-il son cher et
inimitable Fancioulle? Il est doux et légitime de le croire.
Les gentilshommes coupables avaient joui pour la dernière
fois du spectacle de la comédie. Dans la même nuit ils furent effacés de la
vie.
Depuis lors, plusieurs mimes, justement appréciés dans
différents pays, sont venus jouer devant la cour de ***; mais aucun d'eux n'a
pu rappeler les merveilleux talents de Fancioulle, ni s'élever jusqu'à la même
faveur.