Als u 's morgens uitgaat met de vaste bedoeling om
buiten de stad wat rond te gaan wandelen, vul dan uw zakken met vernuftige
stukjes speelgoed van een paar centen, — zoals een platte marionet die door een
enkele draad bewogen wordt, een smid die op een aambeeld slaat, een ruiter op
zijn paard dat een fluitje als staart heeft, — en maak er arme, onschuldige
kinderen die u langs de kroegen en aan de voet van bomen tegenkomt, blij mee. U
zult zien hoe hun ogen immens groot worden. Eerst durven ze niets aan te nemen
en twijfelen ze aan hun geluk. Dan grijpen hun handen snel het cadeau en gaan
ze ervandoor, zoals katten doen die ver weg de brokken gaan opeten die ze
toegeworpen krijgen, omdat ze geleerd hebben op hun hoede te zijn voor de mens.
Aan de weg, achter het hek van een grote tuin, met aan
het eind een prachtig, wit kasteel dat baadde in het zonlicht, bevond zich een
mooi, fris uitziend kind dat in zo'n charmant speelpakje gestoken was.
De weelde, de zorgeloosheid en de gewenning aan rijkdom
maken deze kinderen zo mooi, dat het lijkt alsof ze uit een ander hout gesneden
zijn dan kinderen uit lagere of arme milieus.
Naast hem in het gras slingerde een prachtig stuk
speelgoed, dat er even fris uitzag als zijn meester. Het was gelakt, verguld,
gekleed in een purperen mantel en droeg pluimen en glazen versieringen op het
hoofd. Het kind bemoeide zich echter niet met zijn geliefde speelgoed, maar
keek naar het volgende:
Aan de andere kant van het hek, op de weg, tussen de
distels en de brandnetels, bevond zich een ander kind, smerig, onderkomen en
roetzwart, een van die pariakinderen wier schoonheid ontdekt zou kunnen worden
door een onpartijdige toeschouwer, als hij ze zou ontdoen van het
weerzinwekkende patina van de armoede, zoals het oog van een kenner een
prachtig schilderij weet te vinden onder een laag wagenlak.
Door die spijlen die een symbolische afscheiding
vormden tussen twee werelden, die van de weg en die van het kasteel, liet het
arme kind aan het rijke zijn eigen speelgoed zien, dat deze laatste gretig
bestudeerde als een onbekend en zeldzaam voorwerp. Dat speelgoed nu, dat de
kleine smeerpoets opjoeg, ophitste en heen en weer schudde in een getraliede
kooi, was een levende rat! Zijn ouders hadden ongetwijfeld uit zuinigheid dit
speelgoed uit het leven zelf genomen.
En de twee kinderen lachten broederlijk naar elkaar,
met even witte tanden.
Le joujou du pauvre
Je veux donner l'idée d'un divertissement innocent. Il y
a si peu d'amusements qui ne soient -pas coupables!
Quand vous sortirez le matin avec l'intention décidée de
flâner sur les grandes routes, remplissez vos poches de petites inventions à un
sol, — telles que le polichinelle plat mû par un seul fil, les forgerons qui
battent l'enclume, le cavalier et son cheval dont la queue est un sifflet, - et
le long des cabarets, au pied des arbres, faites-en hommage aux enfants
inconnus et pauvres que vous rencontrerez. Vous verrez leurs yeux s'agrandir
démesurément. D'abord ils n'oseront pas prendre; ils douteront de leur bonheur.
Puis leurs mains agripperont vivement le cadeau, et ils s'enfuiront comme font
les chats qui vont manger loin de vous le morceau que vous leur avez donné,
ayant appris à se défier de l'homme.
Sur une route, derrière la grille d'un vaste jardin, au
bout duquel apparaissait la blancheur d'un joli château frappé par le soleil,
se tenait un enfant beau et frais, habillé de ces vêtements de campagne si
pleins de coquetterie.
Le luxe, l'insouciance et le spectacle habituel de la
richesse, rendent ces enfants-là si jolis, qu'on les croirait faits d'une autre
pâte que les enfants de la médiocrité ou de la pauvreté.
A côté de lui, gisait sur l'herbe un joujou splendide,
aussi frais que son maître, verni, doré, vêtu d'une robe pourpre, et couvert de
plumets et de verroteries. Mais l'enfant ne s'occupait pas de son joujou
préféré, et voici ce qu'il regardait:
De l'autre côté de la grille, sur la route, entre les
chardons et les orties, il y avait un autre enfant, sale, chétif, fuligineux,
un de ces marmots-parias dont un œil impartial découvrirait la beauté, si,
comme l'œil du connaisseur devine une peinture idéale sous un vernis de carrossier,
il le nettoyait de la répugnante patine de la misère.
À travers ces barreaux symboliques séparant deux mondes,
la grande route et le château, l'enfant pauvre montrait à l'enfant riche son
propre joujou, que celui-ci examinait avidement comme un objet rare et inconnu.
Or, ce joujou, que le petit souillon agaçait, agitait et secouait dans une
boite grillée, c'était un rat vivant! Les parents, par économie sans doute,
avaient tiré le joujou de la vie elle-même.
Et les deux enfants se riaient l'un à l'autre
fraternellement, avec des dents d'une égale blancheur.