Posts tonen met het label La corde-Het touw. Alle posts tonen
Posts tonen met het label La corde-Het touw. Alle posts tonen

donderdag 10 juli 2014

Het touw

Voor Edouard Manet*

'Illusies' — zei mijn vriend - 'zijn misschien even ontelbaar als de betrekkingen tussen de mensen onderling of tussen de mensen en de dingen. En wanneer de illusie verdwijnt, dat wil zeggen wanneer we het wezen zelf zien of het feit zoals het buiten ons bestaat, worden we een eigenaardig en complex gevoel gewaar, dat voor de helft heimwee naar de verdwenen hersenschim is en voor de helft aangename verwondering, wanneer we geconfronteerd worden met het nieuwe, met het feit zoals het werkelijk is. Als er een vanzelfsprekend alledaags verschijnsel bestaat, dat altijd hetzelfde van aard is en waarin men zich onmogelijk kan vergissen, dan is het de moederliefde. Het is even moeilijk zich een moeder zonder moederliefde voor te stellen als een licht zonder warmte. Is het dan niet volkomen gerechtvaardigd om met moederliefde aan te duiden al wat een moeder doet of zegt met betrekking tot haar kind? Maar laat mij u niettemin het volgende voorval vertellen, waarin ik op een eigenaardige manier ben misleid door de meest vanzelfsprekende illusie.

Door mijn beroep van schilder ben ik ertoe geneigd gezichten en hun uitdrukkingen die ik op mijn weg tegenkom aandachtig te bekijken. En u weet welk een vreugde wij ontlenen aan deze eigenschap, die in onze ogen het leven levendiger en betekenisvoller maakt dan voor andere mensen. In de afgelegen wijk waar ik woon en waar grote stukken grasveld de huizen nog van elkaar scheiden, observeerde ik dikwijls een kind, wiens levendige en guitige gezichtje me meteen al meer dan al de andere bekoorde. Hij heeft meer dan eens voor me geposeerd, en ik heb hem in verschillende gedaanten opgevoerd, nu eens als kleine zigeuner, een andere keer als engel, dan weer als Amor. Ik liet hem de viool van de zwerver dragen, de Doornenkroon en de Spijkers van het Lijden, en de Fakkel van Eros. Ten slotte kreeg ik zo'n intens plezier in alle grappenmakerij van de jongen, dat ik op een dag bij zijn ouders, die arm waren, erop aandrong hem bij mij te laten intrekken, met de belofte dat ik hem goed zou kleden, hem wat geld zou geven en hem geen zwaarder werk zou laten doen dan het schoonmaken van mijn penselen en het doen van mijn boodschappen. Dit kind werd, toen het eenmaal van zijn vuil was ontdaan, aller-aantrekkelijkst, en het leven dat hij bij mij leidde was in zijn ogen paradijselijk vergeleken met wat hij in het krot van zijn ouders zou hebben moeten verduren. Maar ik moet er wel bijzeggen dat dit kereltje me soms versteld deed staan door vreemde crises van vroegtijdige droefheid, en dat hij al snel blijk gaf van een onmatige voorkeur voor suiker en likeuren. Dat ging zo ver, dat ik op een dag, toen ik constateerde dat hij ondanks mijn vele waarschuwingen weer eens zo'n kruimeldiefstal had gepleegd, dreigde hem naar zijn ouders terug te sturen. Daarna ging ik weg en mijn zaken hielden me tamelijk lang van huis.

Wie schetst mijn afschuw en verbazing, toen ik bij mijn thuiskomst onmiddellijk werd getroffen door de aanblik van mijn kleine kereltje, mijn speelse levensgezel, die hier aan het beschot van deze kast hing! Zijn voeten raakten bijna de vloer; een stoel die hij waarschijnlijk met zijn voet had weggeduwd, lag omgevallen naast hem; zijn hoofd hing verkrampt op zijn schouder; zijn gezwollen gezichtje en zijn ogen, die met een angstwekkende starheid wijd open stonden, wekten bij mij eerst de illusie dat hij nog leefde. Hem uit zijn strop bevrijden was een moeilijker opgave dan u zich kunt voorstellen. Hij was al behoorlijk stijf; en ik had een onverklaarbare tegenzin om hem zo maar plompverloren op de grond te laten vallen. Ik moest hem met één arm helemaal ondersteunen en met behulp van de andere het touw doorsnijden. Maar zelfs toen dat gedaan was, was alles nog niet achter de rug. Het kleine monster had een heel dun touw gebruikt dat diep in zijn vlees was gedrongen, en ik moest nu met een klein schaartje het touw tussen de twee opgezwollen huidplooien uithalen om zijn hals vrij te maken.

Ik heb u nog niet gezegd dat ik luid om hulp heb geroepen, maar al mijn buren weigerden ook maar een hand uit te steken, geheel volgens de gewoonte van de beschaafde mens, die zich - waarom weet ik niet - nooit wil inlaten met gevallen van verhanging. Ten slotte kwam er een arts, die verklaarde dat het kind al enige uren dood was. Later, toen we hem voor de begrafenis moesten uitkleden, was het lijk al zo stijf, dat we zijn ledematen niet konden buigen en zijn kleren moesten losknippen en stukscheuren om ze te kunnen uittrekken.

De commissaris, aan wie ik uiteraard het ongeval moest meiden, keek me met barse blik aan en zei: "Dat ziet er verdacht uit!" Hij werd waarschijnlijk gedreven door een ingeworteld verlangen en een beroepsmatige gewoonte om voor alle zekerheid zowel de onschuldigen als de schuldigen bang te maken.

Er restte mij nog een laatste taak en alleen al de gedachte eraan benauwde me verschrikkelijk: de ouders moesten gewaarschuwd worden. Mijn voeten weigerden mij erheen te brengen. Ten slotte bracht ik die moed op. Maar tot mijn grote verbazing was de moeder onaangedaan. Geen enkele traan welde op in haar ogen. Ik schreef dat ongewone gedrag juist toe aan de verschrikking die zij moest doormaken. En ik herinnerde mij een bekend gezegde: "De meest verschrikkelijke smart is de smart die geen woorden heeft." Wat de vader betreft, hij zei, half versuft, half in gedachten, alleen maar: "Achteraf is het zo misschien het beste. Het zou toch altijd slecht met hem zijn afgelopen!"

Ondertussen lag het lichaam op mijn divan en hield ik me, geholpen door een dienstbode, bezig met de laatste toebereidselen, toen de moeder mijn atelier binnenkwam. Zij wilde, naar ze zei, het lijk van haar zoon zien. Ik kon haar onmogelijk verhinderen helemaal in haar ongeluk op te gaan door haar deze laatste en sombere troost te onthouden. Daarna verzocht ze me haar de plaats te tonen waar haar kleine zich had opgehangen. "O nee, mevrouw" - antwoordde ik haar - "dat zal u te veel van streek maken." En net toen mijn ogen zich onwillekeurig op de fatale kast richtten, bemerkte ik vol weerzin en met een mengsel van woede en afgrijzen, dat de spijker in de kastwand was blijven zitten en dat daaraan nog een lang stuk touw bungelde. Ik sprong er vlug op af om die laatste sporen van het ongeluk van de muur te rukken. En net toen ik ze uit het open raam wilde gooien, greep de arme vrouw mijn arm en zei met een stem waaraan ik onmogelijk weerstand kon bieden: "O mijnheer, ik bid u, ik smeek u, geef mij dat!" Haar wanhoop had haar, dacht ik, naar alle waarschijnlijkheid zo in de war gebracht, dat zij zich nu innig aangetrokken voelde tot wat als instrument voor de dood van haar zoon had gediend en wat zij als een verschrikkelijk en dierbaar relikwie wilde bewaren. - En zij maakte zich meester van de spijker en het touw.

Eindelijk! Eindelijk was alles afgehandeld. Het enige wat ik te doen had, was energieker dan gewoonlijk aan het werk te gaan om geleidelijk dat kleine lijk te verdrijven, dat rondwaarde in de schuilhoeken van mijn geest en waarvan het spookbeeld me met zijn grote starende ogen vermoeide. Maar de volgende dag ontving ik een stapel brieven: sommige van de huurders in mijn huis, andere van de naburige huizen; één van de eerste verdieping, een andere van de tweede, weer een andere van de derde, en zo verder; sommige, op half badinerende toon, alsof ze onder een schijn van scherts de oprechtheid van hun verzoek trachtten te verbergen; andere vol lompe onbeschaamdheid en vol spelfouten, maar allemaal met hetzelfde doel: een stuk van het funeste en zaligmakende touw in bezit te krijgen. Onder de briefschrijvers waren, moet ik zeggen, meer vrouwen dan mannen, maar u mag van mij aannemen dat ze niet allen tot de laagste volksklasse behoorden. Ik heb die brieven bewaard.

En toen ging bij mij een licht op en begreep ik waarom de moeder er zo op uit was geweest mij het touw afhandig te maken en met welke handel zij zich dacht te troosten.


Noot

Manet: Baudelaire en de schilder waren met elkaar bevriend. Men heeft vastgesteld dat het jonge model, Alexandre, dat onder meer poseerde voor L'enfant aux cerises, zich inderdaad in het atelier van de kunstenaar heeft opgehangen.

La corde

À l'Edouard Manet

'Les illusions, — me disait mon ami, — sont aussi innombrables peut-être que les rapports des hommes entre eux, ou des hommes avec les choses. Et quand l'iliusion disparaît, c'est-à-dire quand nous voyons l'être ou le fait tel qu'il existe en dehors de nous, nous éprouvons un bizarre sentiment, compliqué moitié de regret pour le fantôme disparu, moitié de surprise agréable devant la nouveauté, devant le fait réel. S'il existe un phénomène évident, trivial, toujours semblable, et d'une nature à laquelle il soit impossible de se tromper, c'est l'amour maternel. Il est aussi difficile de supposer une mère sans amour maternel qu'une lumière sans chaleur; n'est-il donc pas parfaitement légitime d'attribuer à l'amour maternel toutes les actions et les paroles d'une mère, relatives à son enfant? Et cependant écoutez cette petite histoire, où j'ai été singulièrement mystifié par l'illusion la plus naturelle.

'Ma profession de peintre me pousse à regarder attentivement les visages, les physionomies, qui s'offrent dans ma route, et vous savez quelle jouissance nous tirons de cette facidté qui rend à nos yeux la vie plus vivante et plus significative que pour les autres hommes. Dans le quartier reculé que j'habite, et où de vastes espaces gazonnés séparent encore les bâtiments, j'observai souvent un enfant dont la physionomie ardente et espiègle, plus que toutes les autres, me séduisit tout d'abord. Il a posé plus d'une fois pour moi, et je l'ai transformé tantôt en petit bohémien, tantôt en ange, tantôt en Amour mythologique. Je lui ai fait porter le violon du vagabond, la Couronne d'Epines et les Clous de la Passion, et la Torche d'Éros. Je pris enfin à toute la drôlerie de ce gamin un plaisir si vif, que je priai un jour ses parents, de pauvres gens, de vouloir bien me le céder, promettant de bien l'habiller, de lui donner quelque argent et de ne pas lui imposer d'autre peine que de nettoyer mes pinceaux et de faire mes commissions. Cet enfant, débarbouillé, devint charmant, et la vie qu'il menait chez moi lui semblait un paradis, comparativement à celle qu'il aurait subie dans le taudis paternel. Seulement je dois dire que ce petit bonhomme m'étonna quelquefois par des crises singulières de tristesse précoce, et qu'il manifesta bientôt un goût immodéré pour le sucre et les liqueurs; si bien qu'un jour où je constatai que, malgré mes nombreux avertissements, il avait encore commis un nouveau larcin de ce genre, je le menaçai de le renvoyer à ses parents. Puis je sortis, et mes affaires me retinrent assez longtemps hors de chez moi.

'Quels ne furent pas mon horreur et mon étonnement quand, rentrant à la maison, le premier objet quifappa mes regards fut mon petit bonhomme, l'espiègle compagnon de ma vie, pendu au panneau de cette armoire! Ses pieds touchaient presque le plancher; une chaise, qu'il avait sans doute repoussée du pied, était renversée à côté de lui; sa tête était penchée convulsivement sur une épaule; son visage, boursouflé, et ses yeux, tout grands ouverts avec une fixité effrayante, me causèrent d'abord l'illusion de la vie. Le dépendre n'était pas une besogne aussi facile que vous le pouvez croire. Il était déjà fort roide, et j'avais une répugnance inexplicable à le faire brusquement tomber sur le sol.

Il fallait le soutenir tout entier avec un bras, et, avec la main de l'autre bras, couper la corde. Mais cela fait, tout n'était pas fini; le petit monstre s'était servi d'une ficelle fort mince qui était entrée profondément dans les chairs, et il fallait maintenant, avec de minces ciseaux, chercher la corde entre les deux bourrelets de l'enflure, pour lui dégager le cou.

J'ai négligé de vous dire que j'avais vivement appelé au secours; mais tous mes voisins avaient refusé de me venir en aide, fidèles en cela aux habitudes de l'homme civilisé, qui ne veut jamais, je ne sais pourquoi, se mêler des affaires d'un pendu. Enfin vint un médecin qui déclara que l'enfant était mort depuis plusieurs heures. Quand, plus tard, nous eûmes à le déshabiller pour l'ensevelissement, la rigidité cadavérique était telle, que, désespérant de fléchir les membres, nous dûmes lacérer et couper les vêtements pour les lui enlever.

'Le commissaire, à qui, naturellement, je dus déclarer l'accident, me regarda de travers, et me dit: "Voilà qui est louche!" mû sans doute par un désir invétéré et une habitude d'état de faire peur, à tout hasard, aux innocents comme aux coupables.

'Restait une tâche suprême à accomplir, dont la seule pensée me causait une angoisse terrible: il fallait avertir les parents. Mes pieds refusaient de m'y conduire. Enfin j'eus ce courage. Mais, à mon grand étonnement, la mère fut impassible, pas une larme ne suinta du coin de son oeil. J'attribuai cette étrangeté à l'horreur même qu'elle devait éprouver, et je me souvins de la sentence connue: "Les douleurs les plus terribles sont les douleurs muettes. " Quant au père, il se contenta de dire d'un air moitié abruti, moitié rêveur: "Apres tout, cela vaut peut-être mieux ainsi; il aurait toujours mal fini!"

'Cependant le corps était étendu sur mon divan, et, assisté d'une servante, je m'occupais des derniers préparatifs, quand la mère entra dans mon atelier. Elle voulait, disait-elle, voir le cadavre de son fils. Je ne pouvais pas, en vérité, l'empêcher de s'enivrer de son malheur et lui refuser cette suprême et sombre consolation. Ensuite elle me pria de lui montrer l'endroit où son petit s'était pendu. "Oh! non! madame, lui répondisje, — cela vous ferait mal. "Et comme involontairement mes yeux se tournaient vers la funèbre armoire, je m'aperçus, avec un dégoût mêlé d'horreur et de colère, que le clou était resté fiché dans la paroi, avec un long bout de corde qui traînait encore. Je m'élançai vivement pour arracher ces derniers vestiges du malheur, et comme j'allais les lancer an-dehors par la fenêtre ouverte, la pauvre femme saisit mon bras et me dit d'une voix irrésistible: "Oh! monsieur! laissez-moi cela! je vous en prie! je vous en supplie!" Son désespoir l'avait, sans doute, me parut-il, tellement affolée, qu'elle s'éprenait de tendresse maintenant pour ce qui avait servi d'instrument à la mort de son fils, et le voulait garder comme une horrible et chère relique. - Et elle s'empara du clou et de la ficelle.

'Enfin! enfin! tout était accompli. Il ne me restait plus qu'à me remettre au travail, plus vivement encore que d'habitude, pour chasser peu à peu ce petit cadavre qui hantait les replis de mon cerveau, et dont le fantôme me fatiguait de ses grands yeux fixes. Mais le lendemain je reçus un paquet de lettres: les unes, des locataires de ma maison, quelques autres des maisons voisines; l'une, du premier étage; l'autre, du second; l'autre, du troisième, et ainsi de suite, les unes en style demi-plaisant, comme cherchant à déguiser sous un apparent badinage la sincérité de la demande; les autres, lourdement effrontées et sans orthographe, mais toutes tendant au même but, c'est-à-dire à obtenir de moi un morceau de la funeste et béatifique corde. Parmi les signataires il y avait, je dois le dire, plus de femmes que d'hommes; mais tous, croyez-le bien, n'appartenaient pas à la classe infime et vulgaire. J'ai gardé ces lettres.

Et alors, soudainement, une lueur se fit dans mon cerveau, et je compris pourquoi la mère tenait tant à m'arracher la ficelle et par quel commerce elle entendait se consoler. '