Zo zijn er mensen die een uur lang lafhartig voor de
deur van hun huisbewaarder dralen zonder naar binnen te durven gaan, die een
paar weken lang een brief bewaren zonder hem te openen of die er na zes maanden
eindelijk toe overgaan een stap te zetten die al een jaar lang noodzakelijk
was: zij allen voelen zich soms plotseling door een onweerstaanbare kracht, als
een pijl uit de boog, tot handelen gedreven. De moralist en de medicus, die
pretenderen alles te weten, kunnen niet verklaren waar zo'n waanzinnige energie
bij die luie en genotzuchtige personen zo plotseling vandaan komt; hoe ze,
terwijl ze niet in staat zijn de meeste eenvoudige en noodzakelijke taken te
volbrengen, opeens de buitensporige moed vinden om de meest absurde en vaak
zelfs de meest gevaarlijke handelingen uit te voeren.
Een van mijn vrienden, de onschuldigste dromer die ooit
heeft bestaan, heeft eens een bos in brand gestoken om te zien, zei hij, of het
vuur met evenveel gemak om zich heen greep als men gewoonlijk beweerde. Het
experiment mislukte tot tien keer toe, maar de elfde keer lukte het maar al te
goed.
Anderen zijn in staat een sigaar aan te steken naast
een kruitvat, om te zien, om te weten, om het lot te beproeven, om zichzelf te
dwingen blijk te geven van energie, om te wagen, om het genot van de angst te
kennen, om niets, uit grilligheid, uit ledigheid.
Het is een soort energie die voortkomt uit verveling en
uit dromerij; en zij in wie deze energie zich zo plotseling openbaart, zijn
gewoonlijk, zoals ik al zei, heel indolente en dromerige personen.
Er zijn weer anderen die zo verlegen zijn, dat zij hun
ogen zelfs voor de blik van mannen neerslaan, zo bedeesd, dat zij al hun
schamele wilskracht bij elkaar moeten rapen om een café binnen te gaan of langs
een loket van een schouwburg te lopen, waar de portiers hen met de majesteit
van Minos, Aeacus of Rhadamanthus* bekleed lijken, maar die plotseling een oude
man die ze tegenkomen in de armen sluiten en hem ten overstaan van de verbaasde
menigte omhelzen.
Waarom? Omdat... omdat zij een onweerstaanbare
sympathie voelden voor dat gezicht? Misschien; maar het is juister te
veronderstellen dat zij zelf niet weten waarom.
Ikzelf ben meerdere malen het slachtoffer geweest van
deze buien en opwellingen die ons met recht doen geloven dat boze Geesten in
ons sluipen en ons, zonder dat we het weten, hun meest absurde wensen laten
uitvoeren.
Op een morgen was ik opgestaan met een slecht humeur,
triest, moe van het nietsdoen en gedreven, leek het me, om iets groots te doen,
een klinkende daad te verrichten; en helaas, ik opende het venster.
(We moeten niet vergeten dat de neiging tot
mystificatie bij sommige mensen niet voortkomt uit opzet of berekening, maar
veeleer te herleiden is tot een onverwachte inval. Ze heeft, al was het maar
door de heftigheid van het verlangen, sterk te maken met de gemoedsgesteldheid
die door medici hysterisch, maar door hen die wat beter nadenken satanisch
wordt genoemd en die ons, zonder dat we er weerstand aan kunnen bieden, tot talrijke
gevaarlijke of ongepaste daden drijft.)
De eerste de beste die ik op straat opmerkte, was een
glazenmaker. In de drukkende en smerige Parijse atmosfeer klonk zijn
doordringende, vals klinkende roep op tot waar ik was. Ik zou overigens niet
kunnen zeggen waarom ik bij het zien van die arme man door een haat werd
gegrepen die even plotseling als despotisch was.
Ik schreeuwde hem toe naar boven te komen. Onderwijl
bedacht ik, niet zonder enige vreugde, dat de man wel wat moeite zou hebben om
zijn beklimming uit te voeren en op heel wat plaatsen de hoeken van zijn
breekbare koopwaar zou stoten, want de kamer bevond zich op de zesde etage en
de trap was smal.
Eindelijk verscheen hij. Ik bekeek nieuwsgierig al zijn
ruiten en zei hem: 'Hoe zit dat? U hebt geen gekleurde ruiten? Roze, rode of
blauwe ruiten, toverruiten, paradijsruiten? Schaamteloze! U durft rond te lopen
in de wijken der armen en u hebt zelfs geen ruiten die het leven kleur geven?'
Ik duwde hem ruw in de richting van de trap, waar hij mopperend weg stommelde.
Ik ging naar het balkon en greep een kleine bloempot.
Toen de man in de deuropening verscheen, liet ik mijn oorlogstuig loodrecht
naar beneden vallen, op de achterste rand van zijn pak ruiten. Door de schok
viel hij om en hij verbrijzelde onder zijn rug heel zijn armoedige negotie, wat
klonk als de inslag van de bliksem in een kristallen paleis.
In de roes van mijn uitzinnige daad riep ik hem woedend
toe: 'Het leven kleur geven! Het leven kleur geven!'
Deze opgewonden grappen zijn niet zonder gevaar en je
moet ze soms duur betalen. Maar wat doet de eeuwige verdoemenis er toe, als je
één seconde het oneindige genot hebt ervaren?
Noot
Minos, Aeacus,
Rhadamanthus: Rechters in de Onderwereld
Le mauvais vitrier
Il y a des natures
purement contemplatives et tout à fait impropres à l'action, qui cependant,
sous une impulsion mystérieuse et inconnue, agissent quelquefois avec une
rapidité dont elles se seraient crues elles-mêmes incapables.
Tel qui, craignant de
trouver chez son concierge une nouvelle chagrinante, rode lâchement une heure
devant sa porte sans oser rentrer, tel qui garde quinze jours une lettre sans
la décacheter, ou ne se résigne qu'au bout de six mois à opérer une démarche
nécessaire depuis un an, se sentent quelquefois brusquement précipités vers
l'action par une force irrésistible, comme la flèche d'un arc. Le moraliste et
le médecin, qui prétendent tout savoir, ne peuvent pas expliquer d'où vient si
subitement une si folle énergie à ces âmes paresseuses et voluptueuses, et comment,
incapables d'accomplir les choses les plus simples et les plus nécessaires,
elles trouvent à une certaine minute un courage de luxe pour exécuter les actes
les plus absurdes et souvent même les plus dangereux.
Un de mes amis, le
plus inoffensif rêveur qui ait existé, a mis une fois le feu à une forêt pour
voir, disait-il, si le feu prenait avec autant de facilité qu'on l'affirme
généralement. Dix fois de suite, l'expérience manqua; mais, à la onzième, elle
réussit beaucoup trop bien.
Un autre allumera un
cigare à côté d'un tonneau de poudre, pour voir, pour savoir, pour tenter la
destinée, pour se contraindre lui-même à faire preuve d'énergie, pour faire le
joueur, pour connaître les plaisirs de l'anxiété, pour rien, par caprice, par
désœuvrement.
C'est une espèce
d'énergie qui jaillit de l'ennui et de la. rêverie; et ceux en qui elle se
manifeste si inopinément sont, en général, comme je l'ai dit, les plus
indolents et les plus rêveurs des êtres.
Un autre, timide à ce
point qu'il baisse les yeux même devant les regards des hommes, à ce point
qu'il lui faut rassembler toute sa pauvre volonté pour entrer dans un café ou
passer devant le bureau d'un théâtre, ou les contrôleurs lui paraissent
investis de la majesté de Minos, d'Eaque et de Rhadamante *, sautera
brusquement au cou d'un vieillard qui passe à côté de lui et l'embrassera avec
enthousiasme devant la foule étonnée.
Pourquoi? Parce que...
parce que cette physionomie lui était irrésistiblement sympathique? Peut-être;
mais il est plus légitime de supposer que lui-même il ne sait pas pourquoi.
J'ai été plus d'une fois victime de ces crises et de ces élans, qui nous
autorisent à croire que des Démons malicieux se glissent en nous et nous font
accomplir, à notre insu, leurs plus absurdes volontés.
Un matin je m'étais
levé maussade, triste, fatigué d'oisiveté, et poussé, me semblait-il, a faire
quelque chose de grand, une action d'éclat; et j'ouvris la fenêtre, hélas!
(Observez, je vous
prie, que l'esprit de mystification qui, chez quelques personnes, n'est pas le
résultat d'un travail ou d'une combinaison, mais d'une inspiration fortuite,
participe beaucoup, ne fût-ce que par l'ardeur du désir, de cette humeur,
hystérique selon les médecins, satanique selon ceux qui pensent un peu mieux
que les médecins, qui nous pousse sans résistance vers une foule d'actions
dangereuses ou inconvenantes.)
La première personne
que j'aperçus dans la rue, ce fut un vitrier dont le cri perçant, discordant,
monta jusqu'à moi à travers la lourde et sale atmosphère parisienne. Il me
serait d'ailleurs impossible de dire pourquoi je fus pris a l'égard de ce
pauvre homme d'une haine aussi soudaine que despotique.
'Hé! hé!' et je lui
criai de monter. Cependant je réfléchissais, non sans quelque gaieté, que, la
chambre étant au sixième étage et l'escalier fort étroit, l'homme devait
éprouver quelque peine à opérer son ascension et accrocher en maint endroit les
angles de sa f agile marchandise.
Enfin il parut:
j'examinai curieusement toutes ses vitres, et je lui dis: 'Comment? vous n'avez
pas de verres de couleur? des verres roses, rouges, bleus, des vitres magiques,
des vitres de paradis? Impudent que vous êtes! vous osez vous promener dans des
quartiers pauvres, et vous n'avez pas même de vitres qui fassent voir la vie en
beau!' Et je le poussai vivement vers l'escalier, où il trébucha en grognant.
Je m'approchai du
balcon et je me saisis d'un petit pot de fleurs, et quand l'homme reparut au
débouché de la porte, je laissai tomber perpendiculairement mon engin de guerre
sur le rebord postérieur de ses crochets; et le choc le renversant, il acheva
de briser sous son dos toute sa pauvre fortune ambulatoire qui rendit le bruit
éclatant d'un palais de cristal crevé par la foudre.
Et, ivre de ma folie,
je lui criai furieusement: 'La vie en beau! la vie en beau!'
Ces plaisanteries
nerveuses ne sont pas sans péril, et on peut souvent les payer cher. Mais
qu'importe l'éternité de la damnation à qui a trouvé dans une seconde l'infini
de la jouissance?