Posts tonen met het label La chambre double-De dubbele kamer. Alle posts tonen
Posts tonen met het label La chambre double-De dubbele kamer. Alle posts tonen

woensdag 9 juli 2014

De dubbele kamer

Een kamer die een droom lijkt, een werkelijk geestelijke kamer, waar de roerloze atmosfeer lichtelijk roze en blauw is getint.

De ziel baadt er in een loomheid die geurt naar weemoed en verlangen. — Er hangt iets van een schemering, een blauw en roze waas; een droom vol lust tijdens een moment van bezwijming.

De meubels liggen languit, verslapt, terneer.* Ze lijken in dromen verzonken. Het is alsof ze een sluimerend leven leiden, zoals planten en mineralen. De stoffelijke dingen spreken een taal zonder woorden, zoals bloemen doen en luchten en zonsondergangen.

Aan de muren geen enkel artistiek wanproduct. Vergeleken met de zuivere droom, de niet-geanalyseerde impressie, is de scherp afgebakende, positivistische kunst een heiligschennis. Hier echter heeft alles het heerlijke clair-obscur van de harmonie.

Een oneindig lichte, exquise geur, die zich mengt met een vleugje vochtigheid, zweeft in deze atmosfeer, waar de sluimerende geest gewiegd wordt als in de koesterende warmte van een kas.

Voor de ramen en het bed regent de mousseline overvloedig neer en stroomt uit in een sneeuwwitte waterval. Op het bed ligt de Godin, de meesteres der dromen. Hoe komt ze hier? Wie heeft haar meegebracht? Welke wonderbaarlijke macht heeft haar op die troon van droom en lust geplaatst? Maar wat doet dat ertoe? Ze is er! Ik herken haar.

Zie die ogen waarvan de gloed door de schemering dringt; die subtiele en verschrikkelijke kijkertjes die ik herken aan hun angstwekkende schalksheid! Ze lokken, ze onderwerpen, ze verslinden de blik van de onvoorzichtige die ze beschouwt. Wat heb ik ze vaak bestudeerd, die zwarte sterren die nieuwsgierigheid en bewondering oproepen.

Aan welke goede genius heb ik het te danken dat ik zo omringd ben door mysterie, stilte, vrede en heerlijke geur? O gelukzaligheid! Wat wij gewoonlijk het leven noemen heeft, zelfs in zijn meest uitbundige momenten, niets gemeen met het leven van opperste zaligheid dat ik nu ken en van minuut tot minuut, van seconde tot seconde geniet!

Nee, er zijn geen minuten meer, geen seconden! De tijd is verdwenen. Nu heerst de Eeuwigheid, een eeuwigheid vol verrukkingen!

Maar er klinkt een luide, verschrikkelijke bons op de deur, en als in helse dromen lijkt het of ik een houweelslag in de maagstreek krijg.

En dan dient zich een Spookbeeld aan: een deurwaarder die me komt pijnigen in naam der wet, een verachtelijke concubine die komt jammeren over haar ellende en de banaliteit van haar leven aan de smart van het mijne toevoegt, ofwel de boodschappenjongen van de redactie van de krant die het vervolg van het manuscript komt opeisen.

De paradijselijke kamer, de godin, de meesteres der dromen, de Sylfide, zoals de grote René haar noemde,* de hele betovering is plotseling verdwenen doordat het Spookbeeld meedogenloos op de deur bonsde.

Afschuwelijk! Ik weet het weer! Ik weet het weer! Ja, dit schamele onderkomen, dit oord van eeuwigdurende verveling is wel degelijk het mijne. Zie maar, de vreemde, stoffige, afgesleten meubels; de haard zonder vuur en zonder gloed, smerig van het spuug; de treurige vensterruiten waar de regen gootjes in het stof heeft getrokken; de afgewezen of onvoltooide manuscripten; de kalender waarop het potlood de rampdagen heeft aangekruist!

En die heerlijke geur van een andere wereld waaraan ik me met verhevigde gevoeligheid bedronk, heeft helaas plaats gemaakt voor een weerzinwekkende lucht van tabak en bederf. Je ademt hier nu de ranzige geur van de troosteloosheid.

In deze kleine, maar zo walgelijke wereld lacht slechts één vertrouwd voorwerp me toe: het flesje laudanum, een oude, verschrikkelijke vriendin die, als alle vriendinnen, helaas even royaal is met liefkozingen als met bedrog.

Ja, de Tijd is teruggekeerd. De Tijd heerst nu als een vorst. En met die afzichtelijke grijsaard is de hele demonische stoet van Herinneringen, Spijtgevoelens, Krampen, Angsten, Vrezen, Nachtmerries, Ergernissen en Neurosen terug.

Ik verzeker u dat de seconden nu een sterke en plechtige nadruk hebben en bij iedere tik uit de klok klinkt het: 'Ik ben het Leven, het ondraaglijke, onverbiddelijke Leven!' Er is in het leven van een mens slechts één Seconde die de opdracht heeft een blijde boodschap te brengen, dé blijde boodschap die eenieder een onverklaarbare vrees inboezemt.

Ja, de Tijd regeert. Hij heeft zijn meedogenloze heerschappij hernomen. En alsof ik een os was, drijft hij me voort met zijn tweepuntige prikstok. 'Vooruit stommeling! Aan het werk, jij slaaf! Leven zul je, verdoemde!'

Noten
De meubels liggen languit, verslapt, terneer: In zijn Poëme du Haschisch zegt Baudelaire: 'Dan beginnen de hallucinaties. De voorwerpen gaan er vreemd uitzien. Ze veranderen van vorm. Dan komen de betekenisverwarring, de zinsbegoocheling en de verwisseling van noties. De klanken hebben kleuren en de kleuren bevatten muziek.'
de Sylfide, zoals de grote René haar noemde: Toespeling op Chateaubriand, die in zijn René het beeld creëert van de voor hem ideale vrouw. Later, in zijn Mémoires d'outre-tombe, geeft hij haar de naam Sylfide.



La chambre double

Une chambre qui ressemble à une rêverie, une chambre véritablement spirituelle, ou l'atmosphère stagnante est légèrement teintée de rose et de bleu.

L'âme y prend un bain de paresse, aromatisé par le regret et le désir. — C'est quelque chose de crépusculaire, de bleuâtre et de rosâtre; un rêve de volupté pendant une éclipse.

Les meubles ont des formes allongées, prostrées, alanguies. Les meubles ont l'air de rêver; on les dirait doués d'une vie somnambulique, comme le végétal et le minéral. Les étoffes parlent une langue muette, comme les fleurs, comme les ciels, comme les soleils couchants.

Sur les murs nulle abomination artistique. Relativement au rêve pur, à l'impression non analysée, l'art défini, l'art positif est un blasphème. Ici, tout a la suffisante clarté et la délicieuse obscurité de l'harmonie.

Une senteur infinitésimale du choix le plus exquis, à laquelle se mêle une très légère humidité, nage dans cette atmosphère, ou l'esprit sommeillant est bercé par des sensations de serre chaude.

La mousseline pleut abondamment devant les fenêtres et devant le lit; elle s'épanche en cascades neigeuses. Sur ce lit est couchée l'Idole, la souveraine des rêves. Mais comment est-elle ici? Qui l'a amenée? quel pouvoir magique l'a installée sur ce trône de rêverie et de volupté? Qu'importe? la voilai je la reconnais.

Voilà bien ces yeux dont la flamme traverse le crépuscule; ces subtiles et terribles mirettes, que je reconnais à leur effrayante malice! Elles attirent, elles subjuguent, elles dévorent le regard de l'imprudent qui les contemple. Je les ai souvent étudiées, ces étoiles noires qui commandent la curiosité et l'admiration.

A quel démon bienveillant dois-je d'être ainsi entouré de mystère, de silence, de paix et de parfums? O béatitude! ce que nous nommons généralement la vie, même dans son expansion la plus heureuse, n'a rien de commun avec cette vie suprême dont j'ai maintenant connaissance et que je savoure minute par minute, seconde par seconde!

Non! Il n'est plus de minutes, il n'est plus de secondes! Le temps a disparu; c'est l'Eternité qui règne, une éternité de délices!

Mais un coup terrible, lourd, a retenti à la porte, et, comme dans les rêves infernaux, il m'a semblé que je recevais un coup de pioche dans l'estomac.

Et puis un Spectre est entré. C'est un huissier qui vient me torturer au nom de la loi; une infâme concubine qui vient crier misère et ajouter les trivialités de sa vie aux douleurs de la mienne; ou bien le saute-ruisseau d'un directeur de journal qui réclame la suite du manuscrit.

La chambre paradisiaque, l'idole, la souveraine des rêves, la Sylphide, comme disait le grand René, toute cette magie a disparu au coup brutal frappé par le Spectre.

Horreur! je me souviens! je me souviens! Oui! ce taudis, ce séjour de l'éternel ennui, est bien le mien. Voici les meubles sots, poudreux, écornés; la cheminée sans flamme et sans braise, souillée de crachats; les tristes fenêtres où la pluie a tracé des sillons dans la poussière; les manuscrits, raturés ou incomplets; l'almanach où le crayon a marqué les dates sinistres!

Et ce parfum d'un autre monde, dont je m'enivrais avec une sensibilité perfectionnée, hélas ! il est remplacé par une fétide odeur de tabac mêlée à je ne sais quelle nauséabonde moisissure. On respire ici maintenant le ranci de la désolation.

Dans ce monde étroit, mais si plein de dégoût, un seul objet connu me sourit: la fiole de laudanum; une vieille et terrible amie; comme toutes les amies, hélas! féconde en caresses et en traîtrises.

Oh! oui! le Temps a reparu; le Temps règne en souverain maintenant; et avec le hideux vieillard est revenu tout son démoniaque cortège de Souvenirs, de Regrets, de Spasmes, de Peurs, d'Angoisses, de Cauchemars, de Colères et de Névroses.

Je vous assure que les secondes maintenant sont fortement et solennellement accentuées, et chacune, en jaillissant de la pendule, dit: — 'Je suis la Vie, l'insupportable, l'implacable Vie!' Il n'y a qu'une Seconde dans la vie humaine qui ait mission d'annoncer une bonne nouvelle, la bonne nouvelle qui cause à chacun une inexplicable peur.

Oui! le Temps règne; il a repris sa brutale dictature. Et il me pousse, comme si j'étais un bœuf, avec son double aiguillon. — Et hue donc! bourrique! Sue donc, esclave! Vis donc, damné!'