zaterdag 5 juli 2014

Aan Arsène Houssaye

Waarde vriend, ik stuur je een werkje waarvan het onbillijk zou zijn te zeggen dat het kop noch staart heeft, daar juist alle onderdelen, beurtelings en over en weer, zowel kop als staart zijn. Ga eens na wat voor verrassende voordelen deze opzet aan ons allen biedt, aan u, aan mij en aan de lezer. We kunnen een onderbreking maken waar we maar willen, ik in mijn bespiegeling, u in het manuscript en de lezer in zijn lectuur; want ik hang de weerspannige wil van de lezer niet op aan de eindeloze draad van een overbodige intrige. Neem een wervel weg en de twee stukken van deze kronkelige fantasie voegen zich zonder moeite weer aaneen. Hak haar in talrijke stukken en u zult zien dat ieder deel afzonderlijk kan bestaan. In de hoop dat enkele van deze moten voldoende leven bevatten om u te boeien en te vermaken, neem ik de vrijheid de slang in zijn geheel aan u op te dragen.

Ik moet je een kleine bekentenis doen. Toen ik, zeker voor de twintigste keer, Aloysius Bertrands vermaarde Gaspard de la Nuit doorbladerde (kun je een boek dat bij jou, bij mij en bij enkele van onze vrienden bekend is niet met het volste recht vermaard noemen?), kwam de gedachte bij mij op iets soortgelijks te proberen en bij de beschrijving van het moderne leven, of liever van een modern en meer abstract leven, het procedé toe te passen dat hij heeft gehanteerd bij de zo buitengewoon pittoreske schildering van het leven van vroeger

Wie van ons heeft in zijn ambitieuze dromen niet aan het wonder gedacht van een poëtisch proza, dat muzikaal is, maar zonder maat en zonder rijm, en voldoende soepel en voldoende abrupt om zich te voegen naar de lyrische roerselen van de ziel, naar de golfbewegingen van de bespiegeling, naar de schokken van het bewustzijn?

Vooral door het veelvuldig verkeren in de enorme steden en door de confrontatie met haar talloze aspecten ontstaat dit obsederende ideaal. Hebt je zelf niet, beste vriend, geprobeerd in een lied de doordringende roep van de Glazenmaker weer te geven, en in lyrisch proza al de trieste associaties uit te drukken die dat geroep door de hoogste nevels van de straat heen tot in de zolderkamers omhoog zendt?

Maar, om de waarheid te zeggen, ik vrees dat mijn na-ijver me geen geluk heeft gebracht. Zodra ik het werk was begonnen, merkte ik dat ik niet alleen zeer ver verwijderd bleef van mijn mysterieuze en briljante model, maar ook dat ik iets deed (als je dat iets kunt noemen) wat op een eigenaardige manier anders was, een toevalligheid waarop ieder ander ongetwijfeld trots zou zijn geweest, maar die een dichter die het als zijn grootste eer beschouwt precies uit te voeren wat hij zich heeft voorgenomen, alleen maar tot diepe nederigheid stemt.

Je zeer toegenegen, C.B.