Als er in je zuchten spijt doorklonk, zou je er nog
enige eer mee inleggen, maar ze verraden slechts de verveling van het goede
leven en de benauwenis van de rust. En uit je mond komen steeds maar onnutte
woorden als: "Houd van me! Ik heb het zo nodig! Troost me hier, streel me
daar!" Wacht, ik wil proberen je te genezen. Voor twee stuivers vinden we
misschien een remedie, ergens op een kermis, zonder ver te hoeven gaan.
Laten we eens goed naar die stevige, ijzeren kooi
kijken. Daarin rent een behaard monster heen en weer dat brult als een
verdoemde en aan de tralies rukt als een orang-oetang die door de ballingschap
tot het uiterste getergd is. Nu eens bootst het volmaakt de ronde sprongen van
de tijger na, dan weer het domme waggelen van de ijsbeer. De gestalte van dit
harige monster doet vaag aan de jouwe denken.
Dit monster is zo'n dier dat men gewoonlijk "Mijn
engel!" noemt, dat wil zeggen een vrouw.* Het andere monster, dat daar
oorverdovend schreeuwt met een stok in de hand, is een echtgenoot. Hij heeft
zijn wettige vrouw als een beest aan de ketting gelegd en hij vertoont haar op
kermissen in de buitenwijken, vanzelfsprekend met toestemming van de overheid.
Let nu goed op! Zie met welk een vraatzucht (en
misschien wel niet geveinsd!) ze levende konijnen en krijsend gevogelte
verslindt die haar oppasser haar toewerpt. "Vooruit," zegt hij,
"je moet er niet alles in één dag doorheen jagen." En na deze wijze
woorden rukt hij haar ruw haar prooi uit handen. De slierten ingewanden blijven
nog een moment hangen aan de tanden van het wilde beest, van de vrouw bedoel
ik.
Vooruit! Een slag met de stok om haar te kalmeren, want
haar ogen werpen verschrikkelijk begerige blikken naar het voedsel dat van haar
is weggenomen. Grote God! Die stok is niet van het soort dat je in komedies
gebruikt; hoorde je de slagen in het vlees weerklinken, ondanks haar valse
beharing? Haar ogen puilen nu dan ook uit haar hoofd, ze brult natuurlijker. In
haar razernij slaan de vonken van haar af, zoals van ijzer dat men smeedt.
Zo zijn de echtelijke gewoonten van deze twee
afstammelingen van Adam en Eva, dit werk uwer handen, o mijn God! Die vrouw is
zonder twijfel ongelukkig, hoewel het prikkelend genot van de roem haar,
achteraf bezien, misschien niet onbekend is. Er is ongeluk dat hopelozer is en
waar niets tegenover staat, maar in de wereld waarin zij terechtgekomen is,
heeft ze nooit reden gehad te denken dat de vrouw een ander lot verdiende.
Nu terug naar ons, mijn precieuze liefje! Wat moet ik,
gezien alle hellen die je op aarde tegenkomt, nog vinden van jouw mooie hel,
waarin je slechts rust op stoffen die even zacht zijn als je huid en je alleen
maar gebraden vlees eet dat een handige dienstknecht voor je in stukken snijdt?
Wat zeggen mij al die kleine zuchten die je geurige
boezem doen zwellen, rondborstige verleidster? En al die aanstellerij die je
uit boeken leerde en die onvermoeibare melancholie die bij de toeschouwer een
heel ander gevoel wil oproepen dan medelijden? Heus, soms krijg ik zin om je
eens te leren wat werkelijke ellende is.
Als ik je zo zie, mijn delicate schoonheid, je voeten
in de modder en je blik wazig naar de hemel gericht als om daar een koning te
vragen, dan lijk je op een jonge kikker die om het volmaakte roept. Maar als je
geen waardering opbrengt voor de kleine bintbalk (en dat ben ik, dat weet je
best), pas dan op voor de kraanvogel die je zal opeten, je zal opslokken, en je
met plezier zal doden! *
Ik mag dan dichter zijn, maar ik ben toch niet zo
onnozel als jij wel denkt, en wanneer je me te vaak vermoeit met je precieuze
geklaag, zal ik je behandelen als wilde vrouw of je het raam uitsmijten als een
lege fles.'
Noten
een vrouw:
In de negentiende eeuw was de vertoning van een wilde vrouw een veel
voorkomende attractie op kermissen en jaarmarkten.
Maar als je geen
waardering opbrengt voor de kleine bintbalk: Verwijzing naar
de fabel van La Fontaine De kikkers die
een koning vragen. De kikkers zijn ontevreden met de democratie en vragen
om een koning. Zij krijgen een goedmoedige vorst in de vorm van een kleine
bintbalk. Als ze dan nog ontevreden zijn, maakt deze vorst plaats voor een
kraanvogel die hen verslindt.
La femme sauvage
Et la petite-maîtresse
"Vraiment, ma
chère, vous me fatiguez sans mesure et sans pitié; on dirait, à vous entendre
soupirer, que vous souffrez plus que les glaneuses sexagénaires et que les
vieilles mendiantes qui ramassent des croûtes de pain à la porte des cabarets.
Si au moins vos soupirs exprimaient le remords, ils vous feraient quelque honneur; mais ils ne traduisent que la satiété du bien-être et l'accablement du repos. Et puis, vous ne cessez de vous répandre en paroles inutiles: "Aimez-moi bien! J’en ai tant besoin! Consolez-moi par-ci, caressez-moi par-là!" Tenez, je veux essayer de vous guérir; nous en trouverons peut-être le moyen, pour deux sols, au milieu d'une fête, et sans aller bien loin.
Considérons bien, je
vous prie, cette solide cage de fer derrière laquelle s'agite, hurlant comme un
damné, secouant les barreaux comme un orang-outang exaspéré par l'exil,
imitant, dans la perfection, tantôt les, bonds circulaires du tigre, tantôt les
dandinements stupides de l'ours blanc, ce monstre poilu dont la forme imite
assez vaguement la vôtre.
Ce monstre est un de
ces animaux qu'on appelle généralement "mon ange!", c'est-à-dire une
femme. L'autre monstre, celui qui crie à tue-tête, un bâton à la main, est un
mari. Il a enchaîné sa femme légitime comme une bête, et il la montre dans les
faubourgs, les jours de foire, avec permission des magistrats, cela va sans
dire.
Faites bien attention!
Voyez avec quelle voracité (non simulée peut-être !) elle déchire des lapins
vivants et des volailles piaillantes que lui jette son cornac. "Allons,
dit-il, il ne faut pas manger tout son bien en un jour", et, sur cette
sage parole, il lui arrache cruellement la proie, dont les boyaux dévidés
restent un instant accrochés aux dents de la bête féroce, de la femme, veux-je
dire.
Allons! un bon coup de
bâton pour la calmer! car elle darde des yeux terribles de convoitise sur la
nourriture enlevée. Grand Dieu! le bâton n'est pas un bâton de comédie,
avez-vous entendu résonner la chair, malgré le poil postiche? Aussi les yeux
lui sortent maintenant de la tête, elle hurle plus naturellement! Dans sa rage,
elle étincelle tour entière, comme le fer qu'on bat.
Telles sont les mœurs
conjugales de ces deux descendants d'Eve et d'Adam, ces œuvres de vos mains, o
mon Dieu! Cette femme est incontestablement malheureuse, quoique après tout,
peut-être, les jouissances titillantes de la gloire ne lui soient pas
inconnues. Il y a des malheurs plus irrémédiables, et sans compensation. Mais
dans le monde où elle a été jetée, elle n'a jamais pu croire que la femme
méritât une autre destinée.
Maintenant, à nous
deux, chère précieuse! A voir les enfers dont le monde est peuplé, que
voulez-vous que je pense de votre joli enfer, vous qui ne reposez que sur des
étoffes aussi douces que votre peau, qui ne mangez que de la viande cuite, et
pour qui un domestique habile prend soin de découper les morceaux?
Et que peuvent
signifier pour moi tous ces petits soupirs qui gonflent votre poitrine
parfumée, robuste coquette ? Et toutes ces affectations apprises dans les
livres, et cette infatigable mélancolie, faite pour inspirer au spectateur un
tout autre sentiment que la pitié? En vérité, il me prend quelquefois envie de
vous apprendre ce que c’est que le vrai malheur.
A vous voir ainsi, ma
belle délicate, les pieds dans la fange et les yeux tournés vaporeusement vers
le ciel, comme pour lui demander un roi, on dirait vraisemblablement une jeune
grenouille qui invoquerait l'idéal. Si vous méprisez le soliveau (ce que je
suis maintenant, comme vous savez bien), gare la grue qui vous croquera, vous
gobera et vous tuera à son plaisir!
Tant poète que je
sois, je ne suis pas aussi dupe que vous voudriez le croire, et si vous me
fatiguez trop souvent de vos précieuses pleurnicheries, je vous traiterai en
femme sauvage, ou je vous jetterai par la fenêtre, comme une bouteille vide. '