donderdag 10 juli 2014

De spiegel

Een afschuwelijk lelijke man komt binnen en bekijkt zich in de spiegel.

'Waarom kijkt u in de spiegel? U weet toch dat u aan het zien van uw spiegelbeeld geen plezier zult beleven?'

De afschuwelijk lelijke man antwoordt: 'Mijnheer, volgens de onsterfelijke principes van '89 hebben alle mensen gelijke rechten; dus heb ik het recht om in de spiegel te kijken; of ik daar plezier aan beleef of niet is mijn zaak.'

Op grond van het gezonde verstand had ik ongetwijfeld gelijk, maar vanuit de wet bezien had hij geen ongelijk.



Le miroir

Un homme épouvantable entre et se regarde dans la glace.

' — Pourquoi vous regardez-vous au miroir, puisque vous ne pouvez vous y voir qu'avec déplaisir?'

L'homme épouvantable me répond: ' — Monsieur, d'après les immortels principes de 89, tous les hommes sont égaux en droits; donc je possède le droit de me mirer; avec plaisir ou déplaisir, cela ne regarde que ma conscience. '

Au nom du bon sens, j'avais sans doute raison; mais, au point de vue de la loi, il n'avait pas tort.

Een raspaard

Zij is heel lelijk. En toch is ze allerliefst!

De Tijd en de Liefde hebben haar met hun klauwen getekend en haar op wrede wijze geleerd hoe iedere minuut en iedere omhelzing iets aan jeugd en frisheid wegnemen.

Ze is werkelijk lelijk; ze is een mier, een spin, en zo je wilt zelfs een skelet; maar ze is ook een wonderdrank, een magisch elixer, toverkunst! Kortom, ze is allerbekoorlijkst.

De Tijd heeft haar sprankelende, harmonieuze manier van lopen en de onverwoestbare elegantie van haar postuur niet kunnen breken. De Liefde heeft de zoetheid van haar kinderadem niet veranderd; en de Tijd heeft niets weggenomen uit haar weelderige haardos, die met zijn wilde geuren heel de onstuimige vitaliteit van het Franse Zuiden ademt: Nimes, Aix, Arles, Avignon, Narbonne, Toulouse, met zonlicht gezegende steden, die vol liefde en charme zijn!

De Tijd en de Liefde mogen haar met hun grage tanden gegeten hebben, ze hebben niets afgedaan aan de onbestemde maar eeuwige charme van haar jongensborst.

Versleten misschien, maar niet uitgeput, en steeds heldhaftig, doet zij denken aan die echte raspaarden die het oog van de ware liefhebber herkent, zelfs als ze voor een huurkoets of voor een zware kar zijn gespannen.

En ze is daarbij zo zacht en zo vurig! Ze heeft lief zoals men liefheeft in de herfst; het lijkt of de naderende winter in haar hart een nieuw vuur ontsteekt, en haar tedere onderworpenheid vermoeit nooit.



Un cheval de race

Elle est bien laide. Elle est délicieuse pourtant!

Le Temps et l'Amour l'ont marquée de leurs griffes et lui ont cruellement enseigné ce que chaque minute et chaque baiser emportent de jeunesse et de fraîcheur.

Elle est vraiment laide; elle est fourmi, araignée, si vous voulez, squelette même; mais aussi elle est breuvage, magistère, sorcellerie! en somme, elle est exquise.

Le Temps n'a pu rompre l'harmonie pétillante de sa démarche ni l'élégance indestructible de son armature. L'Amour n'a pas altéré la suavité de son haleine d'enfant; et le Temps n'a rien arraché de son abondante crinière d'où s'exhale en fauves parfums toute la vitalité endiablée du Midi français: Nîmes, Aix, Arles, Avignon, Narbonne, Toulouse, villes bénies du soleil, amoureuses et charmantes!

Le Temps et l'Amour l'ont vainement mordue à belles dents; ils n'ont rien diminué du charme vague, mais éternel, de sa poitrine garçonnière.

Usée peut-être, mais non fatiguée, et toujours héroïque, elle fait penser à ces chevaux de grande race que l'œil du véritable amateur reconnaît, même attelés à un carrosse de louage ou à un lourd chariot.

Et puis elle est si douce et si fervente! Elle aime comme on aime en automne; on dirait que les approches de l'hiver allument dans son cœur un feu nouveau, et la servilité de sa tendresse n'a jamais rien de fatigant.


Het valse geld

Toen wij de tabakszaak verlieten, begon mijn vriend zorgvuldig zijn geld te sorteren. In de linkerzak van zijn vest liet hij kleine gouden munten glijden; in de rechter kleine zilveren munten; in de linkerzak van zijn broek een hoop tweestuiverstukken en ten slotte in zijn rechterzak een zilverstuk van twee frank, dat hij met bijzondere aandacht had bestudeerd.

'Een opmerkelijke en zorgvuldige onderverdeling!' zei ik bij mezelf.

We ontmoetten een arme man, die ons bevend zijn pet voorhield. - Ik ken niets wat me meer verontrust dan de zwijgende welsprekendheid van die smekende ogen, waarin voor iemand die daarvoor gevoelig is zoveel nederigheid en tegelijk zoveel verwijt te lezen is. Het lijkt op dat onpeilbaar gecompliceerde gevoel dat men aantreft in de klagende ogen van honden die geslagen worden.

De gift van mijn vriend was aanzienlijk groter dan de mijne, wat me deed opmerken; 'Je hebt gelijk. Na het plezier zich te verbazen bestaat er geen groter genoegen dan iemand een verrassing te bezorgen.' - 'Het was het valse muntstuk,' antwoordde hij doodgemoedereerd, alsof hij zijn verkwisting wilde goedpraten.

Maar in mijn ongelukkige brein, dat altijd bezig is verder te zoeken dan nodig is (een vermoeiende eigenschap die ik van nature heb meegekregen), kwam plotseling de gedachte op dat een dergelijk gedrag van mijn vriend alleen maar goed te praten was door het verlangen om in het leven van die arme drommel iets belangrijks te laten gebeuren. Misschien ging het hem er wel om de diverse funeste of andersoortige gevolgen te leren kennen, die een valse munt in de handen van een bedelaar kan veroorzaken. Kon ze niet een veelvoud aan echte munten opleveren? Maar kon ze hem ook niet in de gevangenis brengen? Een kroegbaas bijvoorbeeld of een bakker zou hem misschien laten arresteren als valsemunter of als iemand die vals geld in omloop brengt. Maar evengoed kon de valse munt voor een kleine arme speculant het begin zijn van een kortstondige rijkdom. En zo ging mijn fantasie maar door de gedachten van mijn vriend de vrije loop te laten en alle mogelijke gevolgtrekkingen te doen uit alle mogelijke veronderstellingen.

Maar hij verbrak ruw mijn gepeins door mijn eigen woorden te herhalen: 'Ja, je hebt gelijk; er is geen zoeter genoegen dan een mens te verrassen door hem meer te geven dan hij verwacht.'

Ik keek hem recht in de ogen en zag tot mijn verbijstering dat er een onmiskenbare oprechtheid uit straalde. Ik begreep toen duidelijk dat hij tegelijk de weldoener had willen uithangen en goede zaken doen; veertig stuivers én Gods goedgunstigheid verdienen; het paradijs economisch in de wacht slepen; kortom, gratis een brevet van liefdadigheid bemachtigen. Ik zou hem bijna het verlangen naar het misdadige genoegen, waartoe ik hem zojuist nog in staat achtte, vergeven. Ik zou het bijzonder en opmerkelijk hebben gevonden dat hij er vreugde aan beleefde armen in de problemen te brengen. Maar ik zal hem nooit zijn dwaze berekening vergeven. Het is nooit goed te praten dat men slecht is, maar het heeft een zekere verdienste als men weet dat men het is. En de meest onverbeterlijke ondeugd is daarin gelegen, dat men het kwade doet uit domheid.





La fausse monnaie

Comme nous nous éloignions du bureau de tabac, mon ami fit un soigneux triage de sa monnaie; dans la poche gauche de son gilet il glissa de petites pièces d'or; dans la droite, de petites pièces d'argent; dans la poche gauche de sa culotte, une masse de gros sols, et enfin, dans la droite, une pièce d'argent de deux francs qu'il avait particulièrement examinée.

'Singulière et minutieuse répartition!' me dis-je en moi-même.

Nous fîmes la rencontre d'un pauvre qui nous tendit sa casquette en tremblant. — Je ne connais rien de plus inquiétant que l'éloquence muette de ces yeux suppliants, qui contiennent à la fois, pour l'homme sensible qui sait y lire, tant d'humilité, tant de reproches. Il y trouve quelque chose approchant cette profondeur de sentiment compliqué, dans les yeux larmoyants des chiens qu'on fouette.

L'offrande de mon ami fut beaucoup plus considérable que la mienne, et je lui dis: 'Vous avez raison; après le plaisir d'être étonné, il n'en est pas de plus grand que celui de causer une surprise. — C'était la pièce fausse', me répondit-il tranquillement, comme pour se justifier de sa prodigalité.

Mais dans mon misérable cerveau, toujours occupé à chercher midi à quatorze heures (de quelle fatigante faculté la nature m'a fiait cadeau!), entra soudainement cette idée qu'une pareille conduite, de la part de mon ami, n'était excusable que par le désir de créer un événement dans la vie de ce pauvre diable, peut-être même de connaître les conséquences diverses, funestes ou autres, que peut engendrer une pièce fausse dans la main d'un mendiant. Ne pouvait-elle pas se multiplier en pièces vraies? Ne pouvait-elle pas aussi le conduire en prison? Un cabaretier, un boulanger, par exemple, allait peut-être le faire arrêter comme faux-monnayeur ou comme propagateur de fausse monnaie. Tout aussi bien la pièce fausse serait peut-être, pour un pauvre petit spéculateur, le germe d'une richesse de quelques jours. Et ainsi ma fantaisie allait son train, prêtant des ailes à l'esprit de mon ami et tirant toutes les déductions possibles de toutes les hypothèses possibles.

Mais celui-ci rompit brusquement ma rêverie en reprenant mes propres paroles: 'Oui, vous avez raison; il n'est pas de plaisir plus doux que de surprendre un homme en lui donnant plus qu'il n'espère. '

Je le regardai dans le blanc des yeux, et je fus épouvanté de voir que ses yeux brillaient d'une incontestable candeur. Je vis alors clairement qu'il avait voulu faire à la fois la charité et une bonne affaire; gagner quarante sols et le cœur de Dieu; emporter le paradis économiquement; enfin attraper gratis un brevet d'homme charitable. Je lui aurais presque pardonné le désir de la criminelle jouissance dont je le supposais tout à l'heure capable; j'aurais trouvé curieux, singulier, qu'il s'amusât à compromettre les pauvres; mais je ne lui pardonnerai jamais l'ineptie de son calcul. On n'est jamais excusable d'être méchant, mais il y a quelque mérite à savoir qu’ 'on l'est; et le plus irréparable des vices est de faire le mal par bêtise.


Mensenmenigten

Het is niet aan iedereen gegeven zich onder te dompelen in de massa: van de menigte genieten is een kunst.* Alleen hij kan aan de menselijke soort een orgie van vitaliteit beleven, aan wiens wieg een fee stond die hem de lust tot zich verkleden en vermommen, de afkeer voor eigen huis en haard en de hartstocht om te reizen heeft ingefluisterd.

Met velen zijn, alleen zijn: termen die voor de creatieve en vruchtbare dichter gelijk en verwisselbaar zijn. Hij die zijn eenzaamheid niet weet te bevolken, kan ook niet alleen zijn in een bedrijvige menigte.

De dichter geniet het onvergelijkelijke voorrecht dat hij, naargelang hij wil, zichzelf of een ander kan zijn. Zoals die dolende zielen die op zoek zijn naar een lichaam, zo treedt hij, wanneer hij wil, binnen in iedere persoon. Voor hem alleen is alles vacant; en als bepaalde plaatsen voor hem gesloten lijken, is dat omdat ze in zijn ogen de moeite van het bezoek niet waard zijn.

De wandelaar die eenzaam is en tot bespiegeling geneigd, raakt door deze universele eenwording in een uitzonderlijke vervoering. Wie gemakkelijk één wordt met de menigte, kent koortsachtige genietingen die voor eeuwig ontzegd zullen zijn aan de op zichzelf betrokkene, die gesloten is als een brandkast, en aan de luie mens, die als een weekdier gevangen zit. Hij maakt zich alle beroepen, alle vreugden en alle ellende eigen die de gelegenheid hem biedt.

Wat de mensen liefde noemen is heel gering, heel beperkt en heel pover vergeleken bij deze onuitsprekelijke orgie, bij deze heilige prostitutie van de ziel* die zich, poëzie en mensenliefde, volledig geeft aan het onvoorziene dat zich voordoet, aan de onbekende die voorbijgaat.

Het is goed om de gelukkigen van deze wereld, al was het maar om hun dwaze trots een ogenblik te vernederen, te leren dat er grootser en fijnzinniger geluk bestaat, dat superieur is aan het hunne. Stichters van koloniën, volksleiders, missionarissen, die in de verste hoeken van de wereld in afzondering leven, ervaren waarschijnlijk iets van die mysterieuze vervoering; en geborgen in de schoot van de grote familie die hun genie zich heeft geschapen, moeten ze soms lachen om hen die hen beklagen om hun veelbewogen lot en hun kuise leven.

*****


Noten

van de menigte genieten is een kunst: De speciale relatie die de moderne kunstenaar onderhoudt met de massa blijkt - Walter Benjamin wees daarop — een centraal thema in het werk van Baudelaire. Dit thema van zich identificeren met de massa (prendre un bain de multitude), dat al een rol speelt in de afdeling Tableaux parisiens van Les Fleurs du Mal, komt in dit prozagedicht expliciet naar voren (zie ook Weduwen, De oude acrobaat en Verlies van een aureool).

Een belangrijke inspiratie voor dit thema vond Baudelaire ongetwijfeld bij zijn favoriete auteur Edgar Allan Poe. In 1854 vertaalde hij een van Poe's eerste verhalen, The Man of the Crowd, waarin het thema van het enerzijds buitenstaander zijn en zich anderzijds in de menigte verliezen reeds in de kern aanwezig is. Wanneer hij rond 1860 in zijn opstel Le Peintre de la vie moderne het ideaal van de moderne kunstenaar tekent in de persoon van de schilder Constantin Guys, komt Baudelaire op het verhaal van Poe terug: 'Kunt u zich het tafereel nog voorstellen (het is echt een tafereel) dat beschreven is door de grootste schrijver van deze eeuw en dat de titel draagt The Man of the Crowd? Achter het raam van een café zit iemand die van een ziekte aan het herstellen is. Hij kijkt met genoegen naar de menigte en in de geest verplaatst hij zich in de gedachten van allen die zich langs hem heen bewegen. Nog maar kort teruggekeerd uit de schaduwen van de dood, ademt hij vol zaligheid al de kiemen en uitwasemingen van het leven in. Daar hij op het punt heeft gestaan alles te vergeten, spant hij zich hartstochtelijk in om allesin zijn herinnering terug te roepen. Ten slotte stort hij zich haastig in die menigte om op zoek te gaan naar een onbekende, wiens gelaatsuitdrukking hem in één oogopslag heeft gefascineerd. De nieuwsgierigheid is een noodlottige en onweerstaanbare passie geworden! Stel u een kunstenaar voor die geestelijk altijd in een toestand van herstel verkeert en u hebt de sleutel tot het karakter van M.G.'

Het in één adem noemen van de namen Poe en Guys (= M.G.) duidt erop dat Baudelaire hen als modellen ziet van zijn eigen artistieke opvatting. In hetzelfde opstel, in het hoofdstuk dat als titel draagt De kunstenaar, mens van de wereld, mens van de massa en kind, beschrijft hij het kunstenaarschap van Guys in bewoordingen die sterk doen denken aan wat hij over de dichter zegt in het hier besproken prozagedicht: 'De menigte is zijn domein, zoals lucht voor de vogel en water voor de vis. Zijn hartstocht en beroep zijn: één worden met de menigte. Voor de volmaakte flaneur, voor de hartstochtelijke waarnemer is het een onmetelijk genoegen om in de massa te verblijven. In de golving en de beweging, in het vluchtige en het oneindige. Niet thuis zijn en zich toch overal thuis voelen. De wereld zien, in het centrum van de wereld zijn en voor de wereld verborgen blijven: dat zijn enkele van de vele genoegens die deze onafhankelijke, gepassioneerde en onpartijdige geesten smaken, en die in de taal slechts onbeholpen kunnen worden uitgedrukt. De toeschouwer is een vorst die overal incognito kan vertoeven. De liefhebber van het leven maakt van de wereld zijn familie, zoals de liefhebber van het schone geslacht zijn familie samenstelt uit alle gevonden, vindbare en onvindbare schoonheden; zoals de liefhebber van schilderijen in een betoverde wereld van op doek geschilderde dromen leeft. Zo treedt ook de minnaar van het universele leven binnen in de menigte als in een oneindig reservoir van elektriciteit.

Men kan hem ook vergelijken met een spiegel die even onmetelijk is als deze menigte, met een caleidoscoop die bewustzijn heeft en die bij iedere beweging het veelvoudige leven weergeeft en de steeds wisselende gratie van alle elementen van het leven. Het is een ik dat een onstilbare honger heeft naar het niet-ik, en dat ieder moment weergeeft en uitdrukt in beelden die levendiger zijn dan het onstandvastige en vluchtige leven zelf. "Ieder mens," zei M.G. eens in een van die gesprekken die door zijn intense blik en zijn bezielde gebaar kleur kregen, "ieder mens die niet gebukt gaat onder een verdriet dat zo sterk is dat het alle menselijke vermogens opslorpt, en die zich in de menigte verveelt, is een dwaas, een dwaas, en ik veracht hem!"

Dit artistieke genieten van de menigte is zeker opmerkelijk te noemen wanneer men bedenkt dat in andere prozagedichten de dichter door de menigte in de verdrukking komt (zie Eenzaamheid, Om één uur 's nachts en de aanhef van Verlies van een aureool). Men krijgt de indruk dat de klemsituatie hier volgens het procedé van de romantische ironie in haar tegendeel wordt omgevormd, doordat ze als bron van esthetische ervaring kan worden beleefd.

Deze heilige prostitutie van de ziel: Terwijl Baudelaire zich in Eenzaamheid tegen de prostitutie keert van hen die zich verdwaasd verliezen in de beweging en het gewoel - een vorm van prostitutie die hij met een zinspeling op een van de uitgangspunten van de Franse Revolutie broederschappelijk noemt, kwalificeert hij de vorm van prostitutie die de kunstenaar beleeft in zijn communio met de menigte als iets heiligs en religieus. Ook hier weer wordt het menselijke gemis tot dichterlijke winst: het moeten leven in het profane kader van de moderne grote stad, waar ieder individu zijn identiteit verliest, wordt omgevormd tot een bron van esthetisch en religieus beleven.

In zijn recente studie La Prostitution sacrée. Essai sur Baudelaire toont Reginald McGinnis aan hoezeer het thema van de heilige prostitutie in het centrum staat van Baudelaire’s kunstopvatting. Ze vormt de verbinding tussen enerzijds het atheïstische perspectief van het modernisme en anderzijds het verloren perspectief van de religie, dat via de kunst als heilige prostitutie moet worden teruggewonnen. Een aantal stellingen die Baudelaire aan het begin van zijn Fusées - een soort dagboekaantekeningen - poneert, is in dit kader illustratief:
-Ook als God niet zou bestaan, zou de Religie nog Heilig en Goddelijk zijn.
-God is het enige wezen dat om te regeren niet hoeft te bestaan.
-Wat door de geest geschapen is, heeft meer leven dan de materie.
-Liefde is de hang naar prostitutie. Er is zelfs geen verheven genoegen dat je niet kunt herleiden tot de Prostitutie.
-Bij een toneelopvoering, bij een bal, geniet iedereen van allen. Wat is kunst? Prostitutie.

Het plezier om in de menigte te zijn is een mysterieuze uitdrukking van de vreugde om met velen te zijn. Alles is veelheid. De veelheid is in alles. De veelheid is in het individu. De roes is een met velen zijn. Religieuze roes van de grote steden.- Pantheïsme. Ik ben allen. Allen, dat ben ik. Rondtollende beweging.

*****
Les foules

II n'est pas donné à chacun de prendre un bain de multitude: jouir de la foule est un art; et celui-là seul peut faire, aux dépens du genre humain, une ribote de vitalité, à qui une fée a insufflé dans son berceau le goût du travestissement et du masque, la haine du domicile et la passion du voyage.

Multitude, solitude: termes égaux et convertibles pour le poète actif et fécond. Qui ne sait pas peupler sa solitude, ne sait pas non plus être seul dans une foule affairée.

Le poète jouit de cet incomparable privilège, qu'il peut à sa guise être lui-même et autrui. Comme ces âmes errantes qui cherchent un corps, il entre, quand il veut, dans le personnage de chacun. Pour lui seul, tout est vacant; et si de certaines places paraissent lui être fermées, c'est qu'à ses yeux elles ne valent pas la peine d'être visitées.

Le promeneur solitaire et pensif tire une singulière ivresse de cette universelle communion. Celui-là qui épouse facilement la foule connaît des jouissances fiévreuses, dont seront éternellement privés l'égoïste, fermé comme un coffre, et le paresseux, interné comme un mollusque. Il adopte comme siennes toutes les professions, toutes les joies et toutes les misères que la circonstance lui présente.

Ce que les hommes nomment amour est bien petit, bien restreint et bien faible, comparé à cette ineffable orgie, à cette sainte prostitution de l'âme qui se donne tout entière, poésie et charité, à l'imprévu qui se montre, à l'inconnu qui passe.

Il est bon d'apprendre quelquefois aux heureux de ce monde, ne fût-ce que pour humilier un instant leur sot orgueil, qu'il est des bonheurs supérieurs au leur, plus vastes et plus raffinés, Les fondateurs de colonies, les pasteurs de peuples, les prêtres missionnaires exilés au bout du monde, connaissent sans doute quelque chose de ces mystérieuses ivresses; et, au sein de la vaste famille que leur génie s'est faite, ils doivent rire quelquefois de ceux qui les plaignent pour leur fortune si agitée et pour leur vie si chaste.




Om één uur 's nachts

Eindelijk alleen! Alleen het geratel van enkele verlate, afgejakkerde koetsen is nog te horen. Gedurende enige uren zal de stilte en misschien ook de rust ons deel zijn. Eindelijk is de tirannie van het menselijk gelaat verdwenen en lijd ik alleen nog maar door mezelf.

Eindelijk is het me vergund me te ontspannen en me onder te dompelen in de duisternis! Eerst de sleutel twee keer omgedraaid. Het lijkt of dit vergrendelen van de deur mijn eenzaamheid vergroot en de barricaden die me nu nog van de wereld scheiden, versterkt.

Afschuwelijk leven! Afschuwelijke stad! Laten we de dag eens samenvatten: een aantal letterkundigen gezien van wie er een mij vroeg of je over land naar Rusland kon gaan (hij dacht waarschijnlijk dat Rusland een eiland was); volop geruzied met de uitgever van een tijdschrift, die op iedere tegenwerping antwoordde: 'Hier hebben we met fatsoenlijke mensen te doen', wat inhoudt dat alle andere bladen door schurken geredigeerd worden; zo'n twintig mensen begroet, van wie ik er vijftien niet kende; evenveel handen geschud, zonder dat ik ervoor had gezorgd handschoenen te kopen; om de tijd te doden tijdens een regenbui bij een hoertje binnengewipt, dat me vroeg haar een Venustre*-kostuum te tekenen; het hof gemaakt aan een theaterdirecteur, die ten afscheid zei: 'U doet er misschien goed aan u tot Z... te wenden. Dat is de meest lompe, zotte en beroemde van al mijn auteurs en met hem zou u misschien tot iets kunnen komen. Ga bij hem langs en dan zien we wel verder'; opgeschept (waarom?) over enkele gemene daden die ik nooit beging en lafhartig enkele andere streken die ik met vreugde uithaalde, ontkend, een overtreding uit bravoure, een inbreuk op het menselijk fatsoen; aan een vriend een gemakkelijk te verlenen dienst geweigerd en een schriftelijke aanbeveling verstrekt aan een volslagen dwaas; hè, hè! is het eindelijk afgelopen?

Ontevreden over iedereen en ontevreden over mezelf zou ik in de stilte en de eenzaamheid van de nacht mijn waardigheid en mijn trots een beetje willen terugvinden. Zielen van hen die ik heb liefgehad, zielen van hen die ik heb bezongen, verleen mij steun en sterkte, houd ver van mij de leugen en de verderfelijke bedwelming van deze wereld, en U, Heer mijn God, verleen mij de genade enkele mooie verzen te schrijven die me bewijzen dat ik niet de minste der mensen ben, niet minder dan hen die ik veracht.


Noot

Venustre: Ze bedoelde waarschijnlijk Venus

  
À une heure du matin

Enfin! seul! On n'entend plus que le roulement de quelques fiacres attardés et éreintés. Pendant quelques heures, nous posséderons le silence, sinon le repos. Enfin! la tyrannie de la face humaine a disparu, et je ne souffrirai plus que par moi-même.

Enfin! il m'est donc permis de me délasser dans un bain de ténèbres! D'abord, un double tour à la serrure. Il me semble que ce tour de clef augmentera ma solitude et fortifiera les barricades qui me séparent actuellement du monde.

Horrible vie! Horrible ville! Récapitulons la journée: avoir vu plusieurs hommes de lettres, dont l'un m'a demandé si l'on pouvait aller en Russie par voie de terre (il prenait sans doute la Russie pour une île); avoir disputé généreusement contre le directeur d'une revue, qui à chaque objection répondait: 'C'est ici le parti des honnêtes gens', ce qui implique que tous les autres journaux sont rédigés par des coquins; avoir salué une vingtaine de personnes, dont quinze me sont inconnues; avoir distribué des poignées de main dans la même proportion, et cela sans avoir pris la précaution d'acheter des gants; être monté pour tuer le temps, pendant une averse, chez une sauteuse qui m'a prié de lui dessiner un costume de Venustre ; avoir fait ma cour à un directeur de théâtre, qui m'a dit en me congédiant: — 'Vous feriez peut-être bien de vous adresser à Z....; c'est le plus lourd, le plus sot et le plus célèbre de tous mes auteurs, avec lui vous pourriez peut-être aboutir à quelque chose. Voyez-le, et puis nous verrons) m'être vanté (pourquoi?) de plusieurs vilaines actions que je n'ai jamais commises, et avoir lâchement nié quelques autres méfaits que j'ai accomplis avec joie, délit de fanfaronnade, crime de respect humain; avoir refusé à un ami un service facile, et donné une recommandation écrite à un parfait drôle; ouf. est-ce bien fini?

Mécontent de tous et mécontent de moi, je voudrais bien me racheter et m enorgueillir un peu dans le silence et la solitude de la nuit. Ames de ceux que j'ai aimés, âmes de ceux que j’ai chantés, fortifiez-moi, soutenez-moi, éloignez de moi le mensonge et les vapeurs corruptrices du monde, et vous, Seigneur mon Dieu! accordez-moi la grâce de produire quelques beaux vers qui me prouvent à moi-même que je ne suis pas le dernier des hommes, que je ne suis pas inférieur à ceux que je méprise!


De Venus en de dwaas

Wat een prachtige dag! Het uitgestrekte park bezwijmt onder het brandende oog van de zon, zoals de jeugd onder de heerschappij van de Liefde.

De universele vervoering der dingen ademt totale stilte; zelfs het water lijkt ingeslapen. Heel anders dan feesten van mensen is dit een orgie zonder geluid.

Het is of een steeds toenemend licht de dingen meer en meer doet fonkelen; of de tot leven gewekte bloemen branden van verlangen om zich door de intensiteit van hun kleuren te meten met het azuur van de hemel; of de warmte de geuren zichtbaar maakt en ze als dampen naar het zenit doet opstijgen.

Toch zag ik in die universele vreugde een diep bedroefd wezen.

Aan de voeten van een kolossaal Venusbeeld zat een van die artificiële dwazen, een van die vrijwillige narren die de vorsten moeten vermaken wanneer Berouw of Verveling hen kwelt. Uitgedost in een fel gekleurd, grotesk kostuum, met horens en belletjes op het hoofd, zat hij ineengedoken tegen de voet en hief de ogen vol tranen op naar de onsterfelijke Godin.

En zijn ogen zeiden: 'Ik ben de armzaligste en de eenzaamste onder de mensen, verstoken van liefde en vriendschap en daarom veel minder dan het laagste dier. Maar toch ben ook ik gemaakt om de onsterfelijke Schoonheid te kennen en te smaken! Ach, Godin, heb medelijden met mijn droefheid en mijn waan!'

Maar de onverbiddelijke Venus staart ergens in de verte met haar ogen van marmer.



Le fou et la vénus

Quelle admirable journée! Le vaste parc se pâme sous l'œil brûlant du soleil, comme la jeunesse sous la domination de l'Amour.

L'extase universelle des choses ne s'exprime par aucun bruit; les eaux elles-mêmes sont comme endormies. Bien différente des fêtes humaines, c'est ici une orgie silencieuse.

On dirait qu'une lumière toujours croissante fait de plus en plus étinceler les objets; que les fleurs excitées brûlent du désir de rivaliser avec l'azur du ciel par l'énergie de leurs couleurs, et que la chaleur, rendant visibles les parfums, les fait monter vers l'astre comme des fumées.

Cependant, dans cette jouissance universelle, j'ai aperçu un être affligé.

Aux pieds d'une colossale Vénus, un de ces fous artificiels, un de ces bouffons volontaires chargés de faire rire les rois quand le Remords ou l'Ennui les obsède, affublé d'un costume éclatant et ridicule, coiffé de cornes et de sonnettes, tout ramassé contre le piédestal, lève des yeux pleins de larmes vers l'immortelle Déesse.

Et ses yeux disent: — Je suis le dernier et le plus solitaire des humains, privé d'amour et d'amitié, et bien inférieur en cela au plus imparfait des animaux. Cependant je suis fait, moi aussi, pour comprendre et sentir l'immortelle Beauté! Ah! Déesse! ayez pitié de ma tristesse et de mon délire!'

Mais l'implacable Vénus regarde au loin je ne sais quoi avec ses yeux de marbre.



Ieder zijn hersenschim*

Onder een wijde, grijze hemel, in een uitgestrekte, stoffige vlakte, zonder wegen, zonder gras, zonder een enkele distel of brandnetel, ontmoette ik een aantal gebogen lopende mensen.

Ieder van hen droeg op zijn rug een kolossale, monsterachtige Schim, die even zwaar was als een zak meel of kolen, of als de uitrusting van een Romeinse voetknecht.

Maar het monsterlijke beest was geen levenloze last; integendeel, met zijn soepele en krachtige spieren omvatte het de mensen en drukte hen terneer. Met zijn grote klauwen haakte het zich aan de borst van zijn rijdier vast en zijn fabelachtige kop stond op het hoofd van de mens als zo'n afschrikwekkende helm die krijgslieden in vroeger tijd gebruikten om de vijand angst in te boezemen.

Ik sprak een van deze mensen aan en vroeg hem waar zij op die manier heen gingen. Hij antwoordde dat zij dat geen van allen wisten, maar dat ze natuurlijk ergens heen gingen, want ze werden gedreven door een onweerstaanbare behoefte voort te gaan.

Opmerkelijk hierbij was dat geen van die reizigers zich druk leek te maken over het wrede beest dat om zijn nek hing en aan zijn rug kleefde. Je kreeg de indruk dat zij het als een deel van zichzelf beschouwden. Geen van deze vermoeide, ernstige gezichten drukte enige wanhoop uit. Onder de melancholieke hemelkoepel gingen ze voort, terwijl hun voeten wegzonken in het stof van een bodem die even troosteloos was als de hemel daarboven en hun gezichten de berusting uitdrukten van hen die veroordeeld zijn om altijd te blijven hopen.

En de stoet trok aan mij voorbij en zonk weg achter de horizon, daar waar het ronde oppervlak van de planeet zich onttrekt aan de nieuwsgierige blikken van de mens.

Gedurende enige ogenblikken probeerde ik hardnekkig dit mysterie te begrijpen, maar al spoedig overviel me een onweerstaanbare Onverschilligheid en ik werd daardoor meer neergedrukt dan zij door hun verpletterende Hersenschimmen.




Noot
De oorspronkelijke titel van dit gedicht is 'Chacun sa chimère'. Baudelaire combineert in het woord chimère de moderne betekenis van hersenschim met de originele betekenis van mythologisch monster (Lat. chimaera). Deze dubbele betekenis is niet in één Nederlands woord weer te geven.
Baudelaire hield van de fantastische kunst van Goya. Dit prozagedicht is waarschijnlijk geïnspireerd door de gravure Tu que no puedes, waarop mensen voortstrompelen onder het gewicht van monsterachtige ezels met half menselijke koppen. Goya had hiermee een politieke bedoeling: hij beeldt uit hoe het Spaanse volk gebukt ging onder het juk van incapabele en domme bestuurders. De mensen zijn veroordeeld tot het dragen van ezels. Baudelaire geeft de metafoor meer existentiële  dimensies.


Chacun sa chimère

Sous un grand ciel gris, dans une grande plaine poudreuse, sans chemins, sans gazon, sans un chardon, sans une ortie, je rencontrai plusieurs hommes qui marchaient courbés.

Chacun d'eux portait sur son dos une énorme Chimère, aussi lourde qu'un sac de farine ou de charbon, ou le fourniment d'un fantassin romain.

Mais la monstrueuse bête n'était pas un poids inerte; au contraire, elle enveloppait et opprimait l'homme de ses muscles élastiques et puissants; elle s'agrafait avec ses deux vastes griffes à la poitrine de sa monture; et sa tête fabuleuse surmontait le front de l'homme, comme un de ces casques horribles par lesquels les anciens guerriers espéraient ajouter à la terreur de l'ennemi.

Je questionnai l'un de ces hommes, et je lui demandai ou ils allaient ainsi. Il me répondit qu'il n'en savait rien, ni lui, ni les autres; mais qu'évidemment ils allaient quelque part, puisqu'ils étaient poussés par un invincible besoin de marcher.

Chose curieuse à noter : aucun de ces voyageurs n'avait l'air irrité contre la bête féroce suspendue à son cou et collée à son dos; on eût dit qu'il la considérait comme faisant partie de lui-même. Tous ces visages fatigués et sérieux ne témoignaient d'aucun désespoir; sous la coupole spleenétique du ciel, les pieds plongés dans la poussière d'un sol aussi désolé que ce ciel, ils cheminaient avec la physionomie résignée de ceux qui sont condamnés à espérer toujours.