dinsdag 8 juli 2014

De vrijgevige speler

Gisteren voelde ik me, midden in de menigte op de boulevard, licht aangeraakt door een geheimzinnige persoon, die ik altijd al had willen kennen en die ik onmiddellijk herkende, ook al had ik hem nog nooit gezien. Waarschijnlijk koesterde hij ten opzichte van mij hetzelfde verlangen, want hij gaf mij in het voorbijgaan een veelbetekenende knipoog, waaraan ik direct gehoor gaf. Ik volgde hem en verloor hem niet uit het oog. En al spoedig daalde ik met hem af in een schitterend ondergronds verblijf, waar mijn blik werd getroffen door een luxe die in geen enkel Parijs herenhuis te vinden is. Ik vond het eigenaardig dat ik zo vaak langs deze prachtige schuilplaats had kunnen gaan, zonder de ingang op te merken. Daarbinnen heerste een verfijnde, hoewel enigszins bedwelmende sfeer, die bijna onmiddellijk alle vervelende verschrikkingen van het leven deed vergeten. Men ademde er een duistere gelukzaligheid, te vergelijken met wat de lotuseters* moeten hebben gevoeld toen zij op een betoverd eiland voet aan wal zetten en, verlicht door het schijnsel van een eeuwige middag en onder het geruis van melodieuze watervallen, het verlangen in zich voelden opkomen om hun huisgoden, vrouwen en kinderen nooit weer te zien en nooit meer de hoge golven van de zee te bevaren.

Er waren daar vreemde gezichten van mannen en vrouwen, getekend door een fatale schoonheid, waarvan ik de indruk had ze al eens te hebben gezien op tijden en plaatsen die ik me onmogelijk precies kon herinneren, en die me eerder een broederlijke sympathie inboezemden dan de vrees die gewoonlijk in je opkomt, wanneer je iets onbekends ziet. Als ik op de een of andere manier de bijzondere uitdrukking in hun blik zou moeten beschrijven, zou ik zeggen dat ik nooit ogen heb gezien die feller straalden van afschuw voor de verveling en van het onsterfelijke verlangen om het leven totaal te beleven.

Mijn gastheer en ik waren toen we gingen zitten al oude, vertrouwde vrienden. We aten, en dronken overmatig van allerlei soorten buitengewone wijnen en, wat niet minder buitengewoon was, ik had na enkele uren de indruk dat ik niet meer beschonken was dan hij. Onderwijl had het spel, dat bovenmenselijke genot, diverse keren ons drinkgelag onderbroken, en ik moet zeggen dat ik, in een onderling overeengekomen partij,* met heroïsche zorgeloosheid en lichtzinnigheid mijn ziel heb ingezet en verloren. De ziel is iets ongrijpbaars, vaak zo nutteloos en soms zo hinderlijk, dat dit verlies me minder deed dan het kwijtraken van mijn visitekaartje tijdens een wandeling.
We rookten op ons gemak enkele sigaren en hun onvergelijkelijke smaak en geur deden de ziel verlangen naar onbekende landen en geneugten. En dronken van al die genoegens, durfde ik in een vlaag van vertrouwelijkheid, die hem wel scheen te bevallen, een tot de rand gevulde beker te grijpen en hem toe te roepen: 'Op uw onsterfelijke gezondheid, oude Bok!'

We praatten ook over het heelal, zijn schepping en toekomstige vernietiging; over het grote denkbeeld van de eeuw, dat wil zeggen over de vooruitgang en de vervolmaakbaarheid van alles, en in het algemeen over alle vormen van menselijke zelfingenomenheid. Over dat onderwerp kon Zijne Hoogheid niet genoeg speelse en rake grappen maken, en ik ben bij de beroemdste sprekers der mensheid niemand tegengekomen die zich met zo'n zoetvloeiende dictie en vanzelfsprekende humor uitdrukte. Hij liet mij zien hoe absurd de verschillende filosofieën waren die tot nu toe bezit hadden genomen van de menselijke geest. En hij was zelfs zo goed me in vertrouwen enkele fundamentele stelregels mee te delen, waarvan het mij niet past het profijt en de kennis met wie dan ook te delen. Hij beklaagde zich absoluut niet over de slechte reputatie die hij in alle delen van de wereld genoot. Hij verzekerde mij dat hij zelf de persoon was die het meeste belang had bij de vernietiging van het bijgeloof en hij bekende mij dat hij slechts één keer bang was geweest zijn macht te verliezen. Dat was op de dag dat hij een predikant die fijnzinniger was dan zijn confraters, op de preekstoel had horen uitroepen: 'Geliefde broeders, wanneer gij het voortschrijden van de Verlichting hoort roemen, vergeet dan nooit dat het de mooiste list van de duivel is u ervan te overtuigen dat hij niet bestaat!'*

De herinnering aan die beroemde redenaar bracht ons natuurlijk op het onderwerp van de academies,* en mijn merkwaardige tafelgenoot verzekerde mij dat hij het in veel gevallen niet beneden zijn waardigheid achtte om de pen, het woord en het geweten van de hooggeleerden te inspireren, en dat hij bijna altijd persoonlijk, zij het onzichtbaar, bij alle zittingen van de academies aanwezig was.

Aangemoedigd door zoveel blijken van goedheid vroeg ik hem hoe het met God ging en of hij hem onlangs nog gezien had. Hij antwoordde mij met een achteloosheid die niet vrij was van enige droefheid: 'Wij groeten elkaar wanneer we elkaar tegenkomen, maar als twee oude edellieden bij wie een ingeboren beleefdheid de herinnering aan oude rancunes niet helemaal kan uitwissen.'

Het is de vraag of Zijne Hoogheid ooit aan een eenvoudige sterveling zo'n lange audiëntie heeft toegestaan en ik was bang misbruik te maken van de gelegenheid. Eindelijk, toen de huiverende dageraad de ruiten deed verbleken, sprak die beroemde figuur, die bezongen wordt door zoveel dichters en gediend door zoveel filosofen, die zonder het te weten aan zijn roem bijdragen: 'Ik wil dat u aan mij een goede herinnering bewaart en daarom wil ik u bewijzen dat Ik, van wie men zoveel slechts beweert, soms - om een van jullie volkse zegswijzen te gebruiken - verduiveld goed kan zijn. Om het onherstelbare verlies van uw ziel dat u hebt geleden te vergoeden, geef ik u de inzet die u gewonnen zou hebben als het lot u gunstig was geweest, dat wil zeggen de mogelijkheid om gedurende heel uw leven die vreemde kwaal van de Verveling, die de oorzaak is van al uw ziekten en al uw armzalige vorderingen, te verlichten en te overwinnen. Ik zal u helpen ieder verlangen dat in u opkomt te verwezenlijken; u zult over uw alledaagse soortgenoten heersen; men zal u met vleierijen overladen en zelfs verafgoden; zilver, goud, diamanten, sprookjespaleizen zullen naar u toe komen en smeken hen aan te nemen, zonder dat u een hand hebt uitgestoken om ze te bemachtigen; u zult van vaderland en van streek veranderen zo vaak uw fantasie het u ingeeft; u zult niet moe worden u te bedrinken aan genot, in aller-bekoorlijkste landen waar het altijd warm is en waar de vrouwen even heerlijk geuren als de bloemen, - et cetera, et cetera...' voegde hij eraan toe, terwijl hij opstond en me met een vriendelijke glimlach te kennen gaf dat het onderhoud was beëindigd.

Als ik niet bang was geweest me voor zo'n groot gezelschap te vernederen, zou ik graag voor die vrijgevige speler op de knieën zijn gevallen om hem te bedanken voor zijn ongehoorde gulheid. Maar nadat ik hem verlaten had, sloop het ongeneeslijke wantrouwen geleidelijk weer binnen in mijn hart. Ik durfde niet meer in zo'n ongekend geluk te geloven. En toen ik naar bed ging en gedreven door wat is overgebleven van een stompzinnige gewoonte nog een gebed prevelde, herhaalde ik half in mijn slaap: 'Mijn God! Heer, mijn God! Zorg dat de duivel zijn woord houdt!'




Noten:

lotuseters: Het verhaal over de vergetelheid brengende lotus gaat terug op Homerus, gezang ix van de Odyssee. Baudelaire's onmiddellijke bron vormt, gezien de vermelde details, een gedicht van Tennyson, The Lotus-Eaters. Wat hem vooral moet hebben getroffen in het gedicht van Tennyson, is het verlangen naar rust, dat gemengd is met het verlangen naar het buitentijdelijke en de dood. In het gedicht Le voyage uit Les Fleurs du Mal vinden we een soortgelijke vermelding van het lotus­thema.

overeengekomen partij: Het gaat hier om een kaartspel. Wie twee van de drie overeengekomen partijen of twee achtereenvolgende partijen wint, is de winnaar.

dat hij niet bestaat: Op verschillende plaatsen neemt Baudelaire stelling tegen een opvatting die de duivel ontkent: 'De afschaffers van de ziel zijn noodzakelijkerwijs afschaffers van de hel; ze hebben er ongetwijfeld belang bij' (Mon Coeur mis a nu, xiv). En: 'Het is moeilijker God te beminnen dan in hem te geloven. Omgekeerd is het voor de mensen van deze tijd moeilijker in de duivel te geloven dan hem te beminnen. Iedereen dient hem en niemand gelooft in hem. Een sublieme list van de duivel' (Projects depréfaces aux Fleurs du Mal).

de academies: In de zeventiende eeuw ontstane genootschappen ter bevordering van wetenschap en kunst, waarvan de bekendste de Académie Francaise is. Een voorname activiteit was het stellen van regels waaraan een kunstwerk moest beantwoorden. Hoewel Baudelaire's opvattingen over het nieuwe en verrassende in de kunst niet strookten met het academisme, heeft hij zich in januari 1862 kandidaat gesteld voor de Académie Francaise. Zijn kandidatuur heeft hij echter spoedig weer ingetrokken.

Le Joueur Généreux


Hier, à travers la foule du boulevard, je me sentis frôlé par un Etre mystérieux que j'avais toujours désiré connaître, et que je reconnus tout de suite, quoique je ne l'eusse jamais vu. Il y avait sans doute chez lui, relativement à moi, un désir analogue, car il me fit, en passant, un clignement d'œil significatif auquel je me hâtai d'obéir. Je le suivis attentivement, et bientôt je descendis derrière lui dans une demeure souterraine, éblouissante, où éclatait un luxe dont aucune des habitations supérieures de Paris ne pourrait fournir un exemple approchant. Il me parut singulier que j'eusse pu passer si souvent à côté de ce prestigieux repaire sans en deviner l'entrée. Là régnait une atmosphère exquise, quoique capiteuse, qui faisait oublier presque instantanément toutes les fastidieuses horreurs de la vie; on y respirait une béatitude sombre, analogue à celle que durent éprouver les mangeurs de lotus quand, débarquant dans une île enchantée, éclairée des lueurs d'une éternelle après-midi, ils sentirent naître en eux, aux sons assoupissants des mélodieuses cascades, le désir de ne jamais revoir leurs pénates, leurs femmes, leurs enfants, et de ne jamais remonter sur les hautes lames de la mer.

Il y avait là des visages étranges d'hommes et de femmes, marqués d'une beauté fatale, qu'il me semblait avoir vus déjà à des époques et dans des pays dont il m'était impossible de me souvenir exactement, et qui m'inspiraient plutôt une sympathie fraternelle que cette crainte qui naît ordinairement à l'aspect de l'inconnu. Si je voulais essayer de définir d'une manière quelconque l'expression singulière de leurs regards, je dirais que jamais je ne vis d'yeux brillant plus énergiquement de l'horreur de l'ennui et du désir immortel de se sentir vivre.

Mon hôte et moi, nous étions déjà, en nous asseyant, de vieux et parfaits amis. Nous mangeâmes, nous bûmes outre mesure de toutes sortes de vins extraordinaires, et, chose non moins extraordinaire, il me semblait, après plusieurs heures, que je n'étais pas plus ivre que lui. Cependant le jeu, ce plaisir surhumain, avait coupé à divers intervalles nos fréquentes libations, et je dois dire que j'avais joué et perdu mon âme, en partie liée, avec une insouciance et une légèreté héroïques. L'âme est une chose si impalpable, si souvent inutile et quelquefois si gênante, que je n'éprouvai, quant à cette perte, qu'un peu moins d'émotion que si j'avais égaré, dans une promenade, ma carte de visite.

Nous fumâmes longuement quelques cigares dont la saveur et le parfum incomparables donnaient à Lame la nostalgie de pays et de bonheurs inconnus, et, enivré de toutes ces délices, j'osai, dans un accès de familiarité qui ne parut pas lui déplaire, m'écrier en m'emparant d'une coupe pleine jusqu'au bord: «A votre immortelle santé, vieux Bouc!»

Nous causâmes aussi de l'univers, de sa création et de sa future destruction; de la grande idée du siècle, c'est-à-dire du progrès et de la perfectibilité, et, en général, de toutes les formes de l'infatuation humaine. Sur ce sujet-là, Son Altesse ne tarissait pas en plaisanteries légères et irréfutables, et elle s'exprimait avec une suavité de diction et une tranquillité dans la drôlerie que je n'ai trouvées dans aucun des plus célèbres causeurs de l'humanité. Elle m'expliqua l'absurdité des différentes philosophies qui avaient jusqu'à présent pris possession du cerveau humain, et daigna même me faire confidence de quelques principes fondamentaux dont il ne me convient pas de partager les bénéfices et la propriété avec qui que ce soit. Elle ne se plaignit en aucune façon de la mauvaise réputation dont elle jouit dans toutes les parties du monde, m'assura qu'elle était, elle-même, la personne la plus intéressée à la destruction de la superstition, et m'avoua qu'elle n'avait eu peur, relativement à son propre pouvoir, qu'une seule fois, c'était le jour oh elle avait entendu un prédicateur, plus subtil que ses confrères, s'écrier en chaire: 'Mes chers frères, n'oubliez jamais, quand vous entendrez vanter le progrès des lumières, que la plus belle des ruses du diable est de vous persuader qu'il n'existe pas!'

Le souvenir de ce célèbre orateur, nous conduisit naturel­lement vers le sujet des académies, et mon étrange convive m'afferma qu'il ne dédaignait pas, en beaucoup de cas, d'inspirer la plume, la parole et la conscience des pédagogues, et qu'il assistait presque toujours en personne, quoique invisible, à toutes les séances académiques.

Encouragé par tant de bontés, je lui demandai des nouvelles de Dieu, et s'il l'avait vu récemment. Il me répondit, avec une insouciance nuancée d'une certaine tristesse: 'Nous nous saluons quand nous nous rencontrons, mais comme deux vieux gentilshommes, en qui une politesse innée ne saurait éteindre tout à fait le souvenir d'anciennes rancunes. '



Il est douteux que Son Altesse ait jamais donné une si longue audience à un simple mortel, et je craignais d'abuser. Enfin, comme l'aube frissonnante blanchissait les vitres, ce célèbre personnage, chanté par tant de poètes et servi par tant de philosophes qui travaillent à sa gloire sans le savoir, me dit: 'Je veux que vous gardiez de moi un bon souvenir, et vous prouver que Moi, dont on dit tant de mal, je suis quelquefois bon diable, pour me servir d'une de vos locutions vulgaires.

Afin de compenser la perte irrémédiable que vous avez faite de votre âme, je vous donne l'enjeu que vous auriez gagné si le sort avait été pour vous, c'est-à-dire la possibilité de soulager et de vaincre, pendant toute votre vie, cette bizarre affection de l'Ennui, qui est la source de toutes vos maladies et de tous vos misérables progrès. Jamais un désir ne sera formé par vous, que je ne vous aide à le réaliser; vous régnerez sur vos vulgaires semblables; vous serez fourni de flatteries et même d'adorations; l'argent, l'or, les diamants, les palais féeriques, viendront vous chercher et vous prieront de les accepter, sans que vous ayez fait un effort pour les gagner; vous changerez de patrie et de contrée aussi souvent que votre fantaisie vous l'ordonnera; vous vous soûlerez de voluptés, sans lassitude, dans des pays charmants où il fait toujours chaud et où les femmes sentent aussi bon que les fleurs, — etcetera, etcetera...' ajouta-t-il en se levant et en me congédiant avec un bon sourire.

Si ce n'eût été la crainte de m'humilier devant une aussi grande assemblée, je serais volontiers tombé aux pieds de ce joueur généreux, pour le remercier de son inouïe munificence. Mais peu à peu, après que je l'eus quitté, l'incurable défiance rentra dans 'mon sein; je n'osais plus croire à un si prodigieux bonheur, et, en me couchant, en faisant encore ma prière par un reste d'habitude imbécile, je répétais dans un demi-sommeil: 'Mon Dieu! Seigneur, mon Dieu!, faites que le diable me tienne sa parole!'