donderdag 10 juli 2014

Portretten van minnaressen



In een herenboudoir, dat wil zeggen in een rooksalon die grensde aan een elegant speelhol, zaten vier mannen te roken en te drinken. Ze waren niet uitgesproken jong of oud, niet mooi of lelijk; maar oud of jong, ze droegen die onmiskenbare distinctie van geroutineerde genotzoekers, dat ondefinieerbare, die kille en spottende treurigheid die duidelijk zegt: 'Wij hebben intens geleefd, en we zoeken wat we kunnen beminnen en waarderen.'

Een van hen bracht het gesprek op de vrouwen. Het zou van meer wijsheid hebben getuigd om over dat onderwerp helemaal niet te praten, maar er zijn altijd verstandige mensen die, als ze gedronken hebben, een alledaagse conversatie niet beneden hun waardigheid achten. In zo'n geval luistert men naar degene die spreekt, zoals men luistert naar dansmuziek.

'Alle mannen,' zei hij, 'hebben de leeftijd van Cherubino* gekend: dat is de periode waarin je, bij gebrek aan bosnimfen, er niet afkerig van bent de stam van een eik te omhelzen. Het is het eerste stadium van de liefde. In het tweede stadium begin je te kiezen. Het vermogen keuzen te maken is al een vorm van decadentie. In dit stadium zoek je welbewust de schoonheid. Ik persoonlijk, heren, beroem mij erop al sinds lang de climacterische periode van het derde stadium te hebben bereikt, waarin schoonheid alleen niet meer voldoende is, maar toebereid moet zijn met parfum, sieraden et cetera. Ik moet zelfs toegeven dat ik soms, als naar een onbekend geluk, verlang naar een vierde stadium, dat gekenmerkt moet zijn door volstrekte rust. Maar gedurende heel mijn leven, de periode van Cherubino uitgezonderd, ben ik meer dan wie ook gevoelig geweest voor de ergerniswekkende dwaasheid en de irritante middelmatigheid van vrouwen. Wat mij in dieren zo aantrekt is hun onschuld. Oordeel daarom zelf hoeveel ik heb moeten verduren van mijn laatste minnares.

Zij was de onechte dochter van een prins. Ik hoef niet te zeggen dat ze mooi was; waarom zou ik haar anders hebben genomen? Maar ze bedierf die grote kwaliteit door een ongepaste en abnormale eerzucht. Ze was een vrouw die altijd de rol van de man wilde spelen. "Jij bent geen man! O, was ik maar een man! Van ons tweeën ben ik de man!" Dat waren de onverdraaglijke refreinen die uit een mond kwamen waaruit ik alleen maar liedjes had willen horen. En als ik bewonderend sprak over een boek, een gedicht, een opera, zei ze onmiddellijk: "Je denkt misschien dat het erg goed is, maar heb jij enige notie van wat goed is?" en dan begon ze te redetwisten.

Op een goede dag wierp ze zich op de scheikunde, met het gevolg dat ik voortaan altijd tussen mijn mond en de hare een glazen masker aantrof. En daarbij was ze bijzonder preuts. Als ik haar soms door een wat te verliefd gebaar eens flink pakte, kromp ze ineen als een kruidje-roer-mij-niet dat wordt aangerand...'

'Hoe is dat afgelopen?' vroeg een van de drie anderen. 'Ik wist niet dat je zoveel geduld kon opbrengen.'

'God,' hernam hij, 'gaf met het kwaad ook de remedie. Op een dag trof ik deze Minerva, die zo hunkerde naar ideale kracht, samen met mijn bediende aan in een situatie die me dwong me stilletjes terug te trekken om hen niet in verlegenheid te brengen. Die avond gaf ik ze beiden hun congé, met betaling van het achterstallige loon.'

'Ik,' hernam degene die het verhaal had onderbroken, 'heb alleen maar over mezelf te klagen. Het geluk is bij mij in huis geweest en ik heb het niet herkend. Het lot had me de laatste tijd het genot van een vrouw gegund die de meest zachte, de meest onderworpene en de meest toegewijde van alle schepselen was, en altijd beschikbaar, maar zonder enige hartstocht! "Ik wil het, omdat jij het fijn vindt," was haar gebruikelijke antwoord. Als je die muur of die canapé met een stok zou bewerken, zou je er meer zuchten uit krijgen dan ik uit de boezem van mijn minnares tijdens de meest hartstochtelijke liefdesbetuigingen. Na een jaar samenleven bekende ze mij dat ze het genot nooit had gekend. Ik kreeg een afkeer van dat ongelijke duel, en dat voorbeeldige meisje trouwde met een ander. Later kreeg ik zin om haar terug te zien, en terwijl ze me zes mooie kinderen toonde, zei ze: "Wel, beste vriend, de echtgenote is nog even maagdelijk als vroeger jouw minnares." Niets was er in deze vrouw veranderd. Soms mis ik haar: ik had met haar moeten trouwen.'

De anderen barstten in lachen uit, en een derde begon op zijn beurt te spreken:

'Heren, ik heb genietingen gekend die u misschien hebt veronachtzaamd. Ik wil het hebben over de komische kant van de liefde, een kant die bewondering niet uitsluit. Ik heb mijn laatste minnares, vermoed ik, meer bewonderd dat u de uwe hebt kunnen haten of beminnen. En iedereen bewonderde haar evenzeer als ik. Wanneer we een restaurant binnenkwamen, vergat iedereen na enkele minuten te eten en gaapte haar aan. Zelfs de obers en de dame van het buffet werden zo aangestoken door die gemeenschappelijke extase, dat ze hun werk vergaten te doen. Om kort te gaan, ik heb enige tijd intiem samengeleefd met een levend fenomeen. Zij at, kauwde, maalde fijn, verscheurde, verslond, maar deed dit op de meest luchtige en onbezorgde manier van de wereld. Zo hield ze mij lange tijd in vervoering. Ze had een zachte, dromerige, Engelse en romantische manier om te zeggen: "Ik heb honger!" En ze herhaalde die woorden dag en nacht en liet daarbij de mooiste tanden van de wereld zien, die u zowel vertederd als opgevrolijkt zouden hebben. Ik zou fortuin hebben kunnen maken door haar op kermissen als vraatzuchtig monster* te vertonen. Ik gaf haar goed te eten, maar toch heeft ze mij verlaten...' - 'Voor een handelaar in levensmiddelen zeker?' - 'Iets wat erop lijkt, een of andere beambte bij de intendance, die door een handigheidje dat hij kende, dit arme kind misschien het rantsoen van verscheidene soldaten bezorgde. Dat heb ik tenminste verondersteld.'

'Ik,' zei de vierde, 'heb afschuwelijk geleden onder het tegendeel van wat men in het algemeen het egoïstische wijfje verwijt. Ik vind niet dat jullie, overgelukkige stervelingen, het recht hebben jullie te beklagen over de onvolmaaktheden van jullie minnaressen!'

Dit werd op zeer ernstige toon gezegd door een man met een mild en bedaard uiterlijk en een bijna klerikaal gezicht, dat helaas werd verlicht door van die helder grijze ogen waarvan de blik zegt: 'Ik wil!' of 'Het moet!' of 'Ik vergeef nooit!'

'Als jij, G..., van wie ik weet dat je overgevoelig bent, en jullie twee, K... en J..., die lichtzinnig en laf zijn, een verhouding hadden gehad met een mij bekende vrouw, dan zouden jullie zeker gevlucht zijn of niet meer leven. Ik heb het overleefd, zoals je ziet. Stel je een vrouw voor die zich nooit in haar gedachten of gevoelens vergist; stel je een onuitstaanbaar gelijkmoedig karakter voor; iemand die toegewijd is zonder te veinzen of te overdrijven; die mild is zonder zwak te zijn; die wilskrachtig is zonder te dwingen. De geschiedenis van mijn liefde lijkt op een eindeloze reis over een oppervlakte die vlekkeloos en gepolijst was als een spiegel, en duizelingwekkend eentonig, en die al mijn gevoelens en al mijn gebaren met de spottende nauwkeurigheid van mijn eigen geweten weerkaatste, zodat ik me geen onredelijk gebaar of gevoel kon veroorloven zonder onmiddellijk het stille verwijt van mijn onafscheidelijke spookbeeld waar te nemen. De liefde leek me een soort voogdijschap. Van hoeveel dwaasheden hield ze me niet af, waarvan ik nu betreur dat ik ze niet beging! Hoeveel schulden werden er niet buiten mij om betaald! Ze ontzegde me al het profijt dat ik had kunnen trekken uit mijn persoonlijke dwaasheid. Met een kille en onbarmhartige meetlat stond ze al mijn bevliegingen in de weg. Tot overmaat van ellende verlangde ze geen dankbaarheid als het gevaar geweken was. Hoe vaak heb ik me er niet van weerhouden haar naar de keel te vliegen en toe te schreeuwen: "Wees eens een keer niet volmaakt, stuk ellende! Dan kan ik van je houden zonder me beroerd en kwaad te voelen." Jarenlang bewonderde ik haar met een hart vol haat. Maar ik ben er ten slotte niet aan doodgegaan!'

'O!' zeiden de anderen. 'Is zij dan dood?'

'Ja! Dat kon zo niet doorgaan. De liefde was voor mij een beklemmende nachtmerrie geworden. Overwinnen of sterven, zoals het in de Politiek heet, dat was het alternatief waarvoor het lot mij plaatste! Op een avond, in het bos... aan de rand van een vijver... na een droefgeestige wandeling waarbij haar ogen de zachtheid van de hemel weerspiegelden en waarbij mijn hart zo verkrampt was als de hel...'

'Wat?'

'Hoezo?'

'Wat bedoel je?'

'Het was onvermijdelijk. Ik heb te veel rechtvaardigheidsgevoel om een bediende op wie niets valt aan te merken te slaan, te beledigen of op straat te zetten. Maar ik moest dat gevoel in overeenstemming brengen met de afschuw die dat schepsel me inboezemde; me ontdoen van dat schepsel zonder in respect voor haar tekort te schieten. Wat willen jullie anders dat ik met haar gedaan had; ze was immers volmaakt?'

De drie anderen uit het gezelschap keken hem met een onbestemde en enigszins wezenloze blik aan, alsof ze veinsden hem niet te begrijpen en stilzwijgend toegaven dat zij zich, wat hen betrof, niet in staat achtten tot zo'n rigoureuze daad, al was daar dan ook voldoende verklaring voor gegeven.

Toen lieten ze nieuwe flessen aanrukken om de Tijd die zo'n taai leven leidt te doden, en het Leven dat zo traag stroomt te versnellen.


Noten

Cherubino:Figuur uit het toneelstuk van Beaumarchais Le mariage de Figaro.Hij is het symbool van de ontluikende liefde.

Vraatzuchtig monster: ‘Monster’ vooral in de betekenis van abnormaal verschijnsel, bezienswaardigheid.




Portraits de maîtresses

Dans un boudoir d'hommes, c'est-à-dire dans un fumoir attenant à un élégant tripot, quatre hommes fumaient et buvaient. Ils n'étaient précisément ni jeunes ni vieux, ni beaux ni laids; mais vieux ou jeunes, ils portaient cette distinction non méconnaissable des vétérans de la joie, cet indescriptible je ne sais quoi, cette tristesse froide et railleuse qui dit clairement: 'Nous avons fortement vécu, et nous cherchons ce que nous pourrions aimer et estimer. '

L'un d'eux jeta la causerie sur le sujet des femmes. Il eût été plus philosophique de n'en pas parler du tout; mais il y a des gens d'esprit qui, après boire, ne méprisent pas les conversations banales. On écoute alors celui qui parle, comme on écouterait de la musique de danse.

'Tous les hommes, disait celui-ci, ont eu l'âge de Chérubin: c'est l'époque où, faute de dryades, on embrasse, sans dégoût, le tronc des chênes. C'est le premier degré de l'amour. Au second degré, on commence à choisir. Pouvoir délibérer, c'est déjà une décadence. C'est alors qu’ 'on recherche décidément la beauté. Pour moi, messieurs, je me fais gloire d'être arrivé, depuis longtemps, à l'époque climatérique du troisième degré oh la beauté elle-même ne suffit plus, si elle n'est assaisonnée par le parfum, la parure, et etcetera. J'avouerai même que j'aspire quelquefois, comme à un bonheur inconnu, à un certain quatrième degré qui doit marquer le calme absolu. Mais, durant toute ma vie, excepté à l'âge de Chérubin, j'ai été plus sensible que tout autre à l'énervante sottise, à l'irritante médiocrité des femmes. Ce que j'aime surtout dans les animaux, c'est leur candeur, jugez donc combien j'ai du souffrir par ma dernière maîtresse.

C'était la bâtarde d'un prince. Belle, cela va sans dire; sans cela, pourquoi l'aurais-je prise? Mais elle gâtait cette grande qualité par une ambition malséante et difforme. C'était une femme qui voulait toujours faire l'homme. "Vous n’êtes pas un homme ! Ah! si j'étais un homme! De nous deux, c'est moi qui suis l'homme!" Tels étaient les insupportables refrains qui sortaient de cette bouche d'où je n'aurais voulu voir s'envoler que des chansons. À propos d'un livre, d'un poème, d'un opéra pour lequel je laissais échapper mon admiration: "Vous croyez peut-être que cela est très fort? disait-elle aussitôt; est-ce que vous vous connaissez en force?" et elle argumentait.

'Un beau jour elle s'est mise à la chimie; de sorte qu'entre ma bouche et la sienne je trouvai désormais un masque de verre. Avec tout cela, fort bégueule. Si parfois je la bousculais par un geste un peu trop amoureux, elle se convulsait comme une sensitive violée...

Comment cela a-t-il fini? dit l'un des trois autres. Je ne vous savais pas si patient.

Dieu, reprit-il, mit le remède- dans le mal. Un jour je trouvai cette Minerve, affamée de force idéale, en tête à tête avec mon domestique, et dans une situation qui m'obligea à me retirer discrètement pour ne pas les faire rougir. Le soir je les congédiai tous les deux, en leur payant les arrérages de leurs gages.

Pour moi, reprit l'interrupteur, je ri ai à me plaindre que de moi-même. Le bonheur est venu habiter chez moi, et je ne l'ai pas reconnu. La destinée m'avait, en ces derniers temps, octroyé la jouissance d'une femme qui était bien la plus douce, la plus soumise et la plus dévouée des créatures, et toujours prête! et sans enthousiasme! "Je le veux bien, puisque cela vous est agréable. " C'était sa réponse ordinaire. Vous donneriez la bastonnade à ce mur ou à ce canapé, que vous en tireriez plus de soupirs que n'en tiraient du sein de ma maîtresse les élans de l'amour le plus forcené. Après un an de vie commune, elle m'avoua qu'elle n'avait jamais connu le plaisir. Je me dégoûtai de ce duel inégal, et cette fille incomparable se maria. J'eus plus tard la fantaisie de la revoir, et elle me dit, en me montrant six beaux enfants: "Eh bien! mon cher ami, l'épouse est encore aussi vierge que l'était votre maîtresse. " Rien n'était changé dans cette personne. Quelquefois je la regrette: j'aurais dû l'épouser. '

Les autres se mirent à rire, et un troisième dit à son tour: 'Messieurs, j'ai connu des jouissances que vous avez peut-être négligées. Je veux parler du comique dans l'amour, et d'un comique qui n'exclut pas l'admiration. J'ai plus admiré ma dernière maîtresse que vous n'avez pu, je crois, haïr ou aimer les vôtres. Et tout le monde l'admirait autant que moi. Quand nous entrions dans un restaurant, au bout de quelques minutes, chacun oubliait de manger pour la contempler. Les garçons eux-mêmes et la dame du comptoir ressentaient cette extase contagieuse jusqu'à oublier leurs devoirs. Bref j'ai vécu quelque temps en tête à tête avec un phénomène vivant. Elle mangeait, mâchait, broyait, dévorait, engloutissait, mais avec l'air le plus léger et le plus insouciant du monde. Elle m'a tenu ainsi longtemps en extase. Elle avait une manière douce, rêveuse, anglaise et romanesque de dire: "J'ai faim!" Et elle répétait ces mots jour et nuit en montrant les plus jolies dents du monde, qui vous eussent attendris et égayés à la fois. - J'aurais pu faire ma fortune en la montrant dans les foires comme monstre polyphage. Je la nourrissais bien; et cependant elle m'a quitté... — Pour un fournisseur aux vivres, sans doute? — Quelque chose d'approchant, une espèce d'employé dans l'intendance qui, par quelque tour de bâton à lui connu, fournit peut-être à cette pauvre enfant la ration de plusieurs soldats. C'est du moins ce que j'ai supposé.

— Moi, dit le quatrième, j'ai enduré des souffrances atroces par le contraire de ce qu'on reproche en général à l'égoïste femelle. Je vous trouve mal venus, trop fortunés mortels, à vous plaindre des imperfections de vos maîtresses!'

Cela fut dit d'un ton fort sérieux, par un homme d'un aspect doux et posé, d'une physionomie presque cléricale, malheureusement illuminée par des yeux d'un gris clair, de ces yeux dont le regard dit: 'je veux!' ou: 'Il faut!' ou bien: Je ne pardonne jamais!'

'Si, nerveux comme je vous connais, vous, G..., lâches et légers comme vous êtes, vous deux, K... et]..., vous aviez été accouplés à une certaine femme de ma connaissance, ou vous vous seriez enfuis, ou vous seriez morts. Moi, j'ai survécu, comme vous voyez. Figurez-vous une personne incapable de commettre une erreur de sentiment ou de calcul; figurez-vous une sérénité désolante de caractère; un dévouement sans comédie et sans emphase; une douceur sans faiblesse; une énergie sans violence. L'histoire de mon amour ressemble à un interminable voyage sur une surface pure et polie comme un miroir, vertigineusement monotone, qui aurait réfléchi tous mes sentiments et mes gestes avec l'exactitude ironique de ma propre conscience, de sorte que je ne pouvais pas me permettre un geste ou un sentiment déraisonnable sans apercevoir immédiatement le reproche muet de mon inséparable spectre. L'amour m'apparaissait comme une tutelle. Que de sottises elle m'a empêché défaire, que je regrette de n'avoir pas commises! Que de dettes payées malgré moi! Elle me privait de tous les bénéfices que j'aurais pu tirer de ma folie personnelle. Avec une froide et infranchissable règle, elle barrait tous mes caprices. Pour comble d'horreur, elle n'exigeait pas de reconnaissance, le danger passé. Combien de fois ne me suis-je pas retenu de lui sauter à la gorge, en lui criant: "Sois donc imparfaite, misérable! afin que je puisse t'aimer sans malaise et sans colère!" Pendant plusieurs années, je l'ai admirée, le cœur plein de haine. Enfin, ce n'est pas moi qui en suis mort!

-Ah! firent les autres, elle est donc morte?

Oui! cela ne pouvait continuer ainsi. L'amour était devenu pour moi un cauchemar accablant. Vaincre ou mourir, comme dit la Politique, telle était l'alternative que m'imposait la destinée! Un soir, dans un bois... au bord d'une mare..., après une mélancolique promenade où ses yeux, à elle, réfléchissaient la douceur du ciel, et où mon cœur, à moi, était crispé comme l'enfer...

Quoi!

Comment!

Que voulez-vous dire?

C'était inévitable. J'ai trop le sentiment de l'équité pour battre, outrager ou congédier un serviteur irréprochable. Mais il fallait accorder ce sentiment avec l'horreur que cet être m'inspirait; me débarrasser de cet être sans lui manquer de respect. Que vouliez-vous que je fisse d'elle, puisqu'elle était parfaite?'

Les trois autres compagnons regardèrent celui-ci avec un regard vague et légèrement hébété, comme feignant de ne pas comprendre et comme avouant implicitement qu'ils ne se sentaient pas, quant à eux, capables d'une action aussi rigoureuse, quoique suffisamment expliquée d'ailleurs.

Ensuite on fit apporter de nouvelles bouteilles, pour tuer le Temps qui a la vie si dure, et accélérer la Vie qui coule si lentement.


Beknopte bibliografie



Les Fleurs du Mal, uitgave van 1861, tekst en noten verzorgd door Claude Pichois, Gallimard, Paris 1972.

Les Fleurs du Mal. Een bloemlezing, vertaald door Petrus Hoosemans, ingeleid en van commentaar voorzien door Maarten van Buuren, nawoord door Johan Po­lak, Tweetalige Editie, Ambo, Baarn/Athenaeum-Polak & Van Gennep, Am­sterdam 1986.

De bloemen van bet kwaad, vertaald en van commentaar voorzien door Peter Verste­gen, Van Oorschot, Amsterdam 1995.

De bloemen van het kwaad, vertaald en van een verantwoording voorzien door Petrus Hoosemans, Historische Uitgeverij Groningen, 1995.

Petits Poëmes en Prose, kritische editie door Robert Kopp, Corti, Paris 1969.

Petits Poemes en Prose (Le Spleen de Paris), met inleiding, noten, bibliografie en varianten door H. Lemaitre, Garnier, Paris 1980.

De Salon van 1846, vertaling en nawoord door Frans van Woerden, Uitgeverij Voetnoot, Amsterdam 1990.

De Salon van 1859, vertaling en nawoord door Anneke Pijnappel, Uitgeverij Voet­noot, Amsterdam 1990.

Benjamin, W., Charles Baudelaire, ein Lyriker irn Zeitalter des Hochkapitalismus, ver­zorgd door Rolf Tiedemann, Suhrkamp Verlag, Frankfurt am Main 1974 (1969); Franse vertaling: Charles Baudelaire, un poete lyrique d l'apogée du capitalisme, vertaald en ingeleid door Jean Lacoste, Petite Bibliothèque Payot, Paris 1982.

Blin, G., Le sadisme de Baudelaire, Corti, Paris 1948.

Bronzwaer, W., Het eerste spoor, opstellen over literatuur en moderniteit, Ambo, Baarn 1991.

Friedrich, H., Die Struktur der modernen Lyrik, Rowohlt, Hamburg 1988; Franse vertaling: Structures de la poésie moderne, Denoël-Gonthier, Patis 1976.

Kamerbeek Jr., J., De poëzie van J.C, Bloem in Europees perspectief, Utrechtse publikaties voor Algemene Literatuurwetenschap, Polak & Van Gennep, Amsterdam 1967.

Mauron, Ch., Le dernier Baudelaire, Corti, Paris 1966.

McGinnis, R., La Prostitution sacrée. Essai sur Baudelaire, Belin, Paris 1994.

Paz, O., De kinderen van het slijk. Van de Romantiek tot de avant-garde, Meulenhoff, Amsterdam 1990.

Pichois, C. en J. Ziegler, Baudelaire, Julliard, Paris 1987; Nederlandse vertaling door Truus Boot en Nelleke van Maaren, Ambo, Baarn 1992.

De bekoringen



In een herenboudoir, dat wil zeggen in een rooksalon die grensde aan een elegant speelhol, zaten vier mannen te roken en te drinken. Ze waren niet uitgesproken jong of oud, niet mooi of lelijk; maar oud of jong, ze droegen die onmiskenbare distinctie van geroutineerde genotzoekers, dat ondefinieerbare, die kille en spottende treurigheid die duidelijk zegt: 'Wij hebben intens geleefd, en we zoeken wat we kunnen beminnen en waarderen.'

Een van hen bracht het gesprek op de vrouwen. Het zou van meer wijsheid hebben getuigd om over dat onderwerp helemaal niet te praten, maar er zijn altijd verstandige mensen die, als ze gedronken hebben, een alledaagse conversatie niet beneden hun waardigheid achten. In zo'n geval luistert men naar degene die spreekt, zoals men luistert naar dansmuziek.

'Alle mannen,' zei hij, 'hebben de leeftijd van Cherubino* gekend: dat is de periode waarin je, bij gebrek aan bosnimfen, er niet afkerig van bent de stam van een eik te omhelzen. Het is het eerste stadium van de liefde. In het tweede stadium begin je te kiezen. Het vermogen keuzen te maken is al een vorm van decadentie. In dit stadium zoek je welbewust de schoonheid. Ik persoonlijk, heren, beroem mij erop al sinds lang de climacterische periode van het derde stadium te hebben bereikt, waarin schoonheid alleen niet meer voldoende is, maar toebereid moet zijn met parfum, sieraden et cetera. Ik moet zelfs toegeven dat ik soms, als naar een onbekend geluk, verlang naar een vierde stadium, dat gekenmerkt moet zijn door volstrekte rust. Maar gedurende heel mijn leven, de periode van Cherubino uitgezonderd, ben ik meer dan wie ook gevoelig geweest voor de ergerniswekkende dwaasheid en de irritante middelmatigheid van vrouwen. Wat mij in dieren zo aantrekt is hun onschuld. Oordeel daarom zelf hoeveel ik heb moeten verduren van mijn laatste minnares.

Zij was de onechte dochter van een prins. Ik hoef niet te zeggen dat ze mooi was; waarom zou ik haar anders hebben genomen? Maar ze bedierf die grote kwaliteit door een ongepaste en abnormale eerzucht. Ze was een vrouw die altijd de rol van de man wilde spelen. "Jij bent geen man! O, was ik maar een man! Van ons tweeën ben ik de man!" Dat waren de onverdraaglijke refreinen die uit een mond kwamen waaruit ik alleen maar liedjes had willen horen. En als ik bewonderend sprak over een boek, een gedicht, een opera, zei ze onmiddellijk: "Je denkt misschien dat het erg goed is, maar heb jij enige notie van wat goed is?" en dan begon ze te redetwisten.

Op een goede dag wierp ze zich op de scheikunde, met het gevolg dat ik voortaan altijd tussen mijn mond en de hare een glazen masker aantrof. En daarbij was ze bijzonder preuts. Als ik haar soms door een wat te verliefd gebaar eens flink pakte, kromp ze ineen als een kruidje-roer-mij-niet dat wordt aangerand...'

'Hoe is dat afgelopen?' vroeg een van de drie anderen. 'Ik wist niet dat je zoveel geduld kon opbrengen.'

'God,' hernam hij, 'gaf met het kwaad ook de remedie. Op een dag trof ik deze Minerva, die zo hunkerde naar ideale kracht, samen met mijn bediende aan in een situatie die me dwong me stilletjes terug te trekken om hen niet in verlegenheid te brengen. Die avond gaf ik ze beiden hun congé, met betaling van het achterstallige loon.'

'Ik,' hernam degene die het verhaal had onderbroken, 'heb alleen maar over mezelf te klagen. Het geluk is bij mij in huis geweest en ik heb het niet herkend. Het lot had me de laatste tijd het genot van een vrouw gegund die de meest zachte, de meest onderworpene en de meest toegewijde van alle schepselen was, en altijd beschikbaar, maar zonder enige hartstocht! "Ik wil het, omdat jij het fijn vindt," was haar gebruikelijke antwoord. Als je die muur of die canapé met een stok zou bewerken, zou je er meer zuchten uit krijgen dan ik uit de boezem van mijn minnares tijdens de meest hartstochtelijke liefdesbetuigingen. Na een jaar samenleven bekende ze mij dat ze het genot nooit had gekend. Ik kreeg een afkeer van dat ongelijke duel, en dat voorbeeldige meisje trouwde met een ander. Later kreeg ik zin om haar terug te zien, en terwijl ze me zes mooie kinderen toonde, zei ze: "Wel, beste vriend, de echtgenote is nog even maagdelijk als vroeger jouw minnares." Niets was er in deze vrouw veranderd. Soms mis ik haar: ik had met haar moeten trouwen.'

De anderen barstten in lachen uit, en een derde begon op zijn beurt te spreken:

'Heren, ik heb genietingen gekend die u misschien hebt veronachtzaamd. Ik wil het hebben over de komische kant van de liefde, een kant die bewondering niet uitsluit. Ik heb mijn laatste minnares, vermoed ik, meer bewonderd dat u de uwe hebt kunnen haten of beminnen. En iedereen bewonderde haar evenzeer als ik. Wanneer we een restaurant binnenkwamen, vergat iedereen na enkele minuten te eten en gaapte haar aan. Zelfs de obers en de dame van het buffet werden zo aangestoken door die gemeenschappelijke extase, dat ze hun werk vergaten te doen. Om kort te gaan, ik heb enige tijd intiem samengeleefd met een levend fenomeen. Zij at, kauwde, maalde fijn, verscheurde, verslond, maar deed dit op de meest luchtige en onbezorgde manier van de wereld. Zo hield ze mij lange tijd in vervoering. Ze had een zachte, dromerige, Engelse en romantische manier om te zeggen: "Ik heb honger!" En ze herhaalde die woorden dag en nacht en liet daarbij de mooiste tanden van de wereld zien, die u zowel vertederd als opgevrolijkt zouden hebben. Ik zou fortuin hebben kunnen maken door haar op kermissen als vraatzuchtig monster* te vertonen. Ik gaf haar goed te eten, maar toch heeft ze mij verlaten...' - 'Voor een handelaar in levensmiddelen zeker?' - 'Iets wat erop lijkt, een of andere beambte bij de intendance, die door een handigheidje dat hij kende, dit arme kind misschien het rantsoen van verscheidene soldaten bezorgde. Dat heb ik tenminste verondersteld.'

'Ik,' zei de vierde, 'heb afschuwelijk geleden onder het tegendeel van wat men in het algemeen het egoïstische wijfje verwijt. Ik vind niet dat jullie, overgelukkige stervelingen, het recht hebben jullie te beklagen over de onvolmaaktheden van jullie minnaressen!'

Dit werd op zeer ernstige toon gezegd door een man met een mild en bedaard uiterlijk en een bijna klerikaal gezicht, dat helaas werd verlicht door van die helder grijze ogen waarvan de blik zegt: 'Ik wil!' of 'Het moet!' of 'Ik vergeef nooit!'

'Als jij, G..., van wie ik weet dat je overgevoelig bent, en jullie twee, K... en J..., die lichtzinnig en laf zijn, een verhouding hadden gehad met een mij bekende vrouw, dan zouden jullie zeker gevlucht zijn of niet meer leven. Ik heb het overleefd, zoals je ziet. Stel je een vrouw voor die zich nooit in haar gedachten of gevoelens vergist; stel je een onuitstaanbaar gelijkmoedig karakter voor; iemand die toegewijd is zonder te veinzen of te overdrijven; die mild is zonder zwak te zijn; die wilskrachtig is zonder te dwingen. De geschiedenis van mijn liefde lijkt op een eindeloze reis over een oppervlakte die vlekkeloos en gepolijst was als een spiegel, en duizelingwekkend eentonig, en die al mijn gevoelens en al mijn gebaren met de spottende nauwkeurigheid van mijn eigen geweten weerkaatste, zodat ik me geen onredelijk gebaar of gevoel kon veroorloven zonder onmiddellijk het stille verwijt van mijn onafscheidelijke spookbeeld waar te nemen. De liefde leek me een soort voogdijschap. Van hoeveel dwaasheden hield ze me niet af, waarvan ik nu betreur dat ik ze niet beging! Hoeveel schulden werden er niet buiten mij om betaald! Ze ontzegde me al het profijt dat ik had kunnen trekken uit mijn persoonlijke dwaasheid. Met een kille en onbarmhartige meetlat stond ze al mijn bevliegingen in de weg. Tot overmaat van ellende verlangde ze geen dankbaarheid als het gevaar geweken was. Hoe vaak heb ik me er niet van weerhouden haar naar de keel te vliegen en toe te schreeuwen: "Wees eens een keer niet volmaakt, stuk ellende! Dan kan ik van je houden zonder me beroerd en kwaad te voelen." Jarenlang bewonderde ik haar met een hart vol haat. Maar ik ben er ten slotte niet aan doodgegaan!'

'O!' zeiden de anderen. 'Is zij dan dood?'

'Ja! Dat kon zo niet doorgaan. De liefde was voor mij een beklemmende nachtmerrie geworden. Overwinnen of sterven, zoals het in de Politiek heet, dat was het alternatief waarvoor het lot mij plaatste! Op een avond, in het bos... aan de rand van een vijver... na een droefgeestige wandeling waarbij haar ogen de zachtheid van de hemel weerspiegelden en waarbij mijn hart zo verkrampt was als de hel...'

'Wat?'

'Hoezo?'

'Wat bedoel je?'

'Het was onvermijdelijk. Ik heb te veel rechtvaardigheidsgevoel om een bediende op wie niets valt aan te merken te slaan, te beledigen of op straat te zetten. Maar ik moest dat gevoel in overeenstemming brengen met de afschuw die dat schepsel me inboezemde; me ontdoen van dat schepsel zonder in respect voor haar tekort te schieten. Wat willen jullie anders dat ik met haar gedaan had; ze was immers volmaakt?'

De drie anderen uit het gezelschap keken hem met een onbestemde en enigszins wezenloze blik aan, alsof ze veinsden hem niet te begrijpen en stilzwijgend toegaven dat zij zich, wat hen betrof, niet in staat achtten tot zo'n rigoureuze daad, al was daar dan ook voldoende verklaring voor gegeven.

Toen lieten ze nieuwe flessen aanrukken om de Tijd die zo'n taai leven leidt te doden, en het Leven dat zo traag stroomt te versnellen.


Noten

Cherubino:Figuur uit het toneelstuk van Beaumarchais Le mariage de Figaro.Hij is het symbool van de ontluikende liefde.

Vraatzuchtig monster: ‘Monster’ vooral in de betekenis van abnormaal verschijnsel, bezienswaardigheid.




Portraits de maîtresses

Dans un boudoir d'hommes, c'est-à-dire dans un fumoir attenant à un élégant tripot, quatre hommes fumaient et buvaient. Ils n'étaient précisément ni jeunes ni vieux, ni beaux ni laids; mais vieux ou jeunes, ils portaient cette distinction non méconnaissable des vétérans de la joie, cet indescriptible je ne sais quoi, cette tristesse froide et railleuse qui dit clairement: 'Nous avons fortement vécu, et nous cherchons ce que nous pourrions aimer et estimer. '

L'un d'eux jeta la causerie sur le sujet des femmes. Il eût été plus philosophique de n'en pas parler du tout; mais il y a des gens d'esprit qui, après boire, ne méprisent pas les conversations banales. On écoute alors celui qui parle, comme on écouterait de la musique de danse.

'Tous les hommes, disait celui-ci, ont eu l'âge de Chérubin: c'est l'époque où, faute de dryades, on embrasse, sans dégoût, le tronc des chênes. C'est le premier degré de l'amour. Au second degré, on commence à choisir. Pouvoir délibérer, c'est déjà une décadence. C'est alors qu’ 'on recherche décidément la beauté. Pour moi, messieurs, je me fais gloire d'être arrivé, depuis longtemps, à l'époque climatérique du troisième degré oh la beauté elle-même ne suffit plus, si elle n'est assaisonnée par le parfum, la parure, et etcetera. J'avouerai même que j'aspire quelquefois, comme à un bonheur inconnu, à un certain quatrième degré qui doit marquer le calme absolu. Mais, durant toute ma vie, excepté à l'âge de Chérubin, j'ai été plus sensible que tout autre à l'énervante sottise, à l'irritante médiocrité des femmes. Ce que j'aime surtout dans les animaux, c'est leur candeur, jugez donc combien j'ai du souffrir par ma dernière maîtresse.

C'était la bâtarde d'un prince. Belle, cela va sans dire; sans cela, pourquoi l'aurais-je prise? Mais elle gâtait cette grande qualité par une ambition malséante et difforme. C'était une femme qui voulait toujours faire l'homme. "Vous n’êtes pas un homme ! Ah! si j'étais un homme! De nous deux, c'est moi qui suis l'homme!" Tels étaient les insupportables refrains qui sortaient de cette bouche d'où je n'aurais voulu voir s'envoler que des chansons. À propos d'un livre, d'un poème, d'un opéra pour lequel je laissais échapper mon admiration: "Vous croyez peut-être que cela est très fort? disait-elle aussitôt; est-ce que vous vous connaissez en force?" et elle argumentait.

'Un beau jour elle s'est mise à la chimie; de sorte qu'entre ma bouche et la sienne je trouvai désormais un masque de verre. Avec tout cela, fort bégueule. Si parfois je la bousculais par un geste un peu trop amoureux, elle se convulsait comme une sensitive violée...

Comment cela a-t-il fini? dit l'un des trois autres. Je ne vous savais pas si patient.

Dieu, reprit-il, mit le remède- dans le mal. Un jour je trouvai cette Minerve, affamée de force idéale, en tête à tête avec mon domestique, et dans une situation qui m'obligea à me retirer discrètement pour ne pas les faire rougir. Le soir je les congédiai tous les deux, en leur payant les arrérages de leurs gages.

Pour moi, reprit l'interrupteur, je ri ai à me plaindre que de moi-même. Le bonheur est venu habiter chez moi, et je ne l'ai pas reconnu. La destinée m'avait, en ces derniers temps, octroyé la jouissance d'une femme qui était bien la plus douce, la plus soumise et la plus dévouée des créatures, et toujours prête! et sans enthousiasme! "Je le veux bien, puisque cela vous est agréable. " C'était sa réponse ordinaire. Vous donneriez la bastonnade à ce mur ou à ce canapé, que vous en tireriez plus de soupirs que n'en tiraient du sein de ma maîtresse les élans de l'amour le plus forcené. Après un an de vie commune, elle m'avoua qu'elle n'avait jamais connu le plaisir. Je me dégoûtai de ce duel inégal, et cette fille incomparable se maria. J'eus plus tard la fantaisie de la revoir, et elle me dit, en me montrant six beaux enfants: "Eh bien! mon cher ami, l'épouse est encore aussi vierge que l'était votre maîtresse. " Rien n'était changé dans cette personne. Quelquefois je la regrette: j'aurais dû l'épouser. '

Les autres se mirent à rire, et un troisième dit à son tour: 'Messieurs, j'ai connu des jouissances que vous avez peut-être négligées. Je veux parler du comique dans l'amour, et d'un comique qui n'exclut pas l'admiration. J'ai plus admiré ma dernière maîtresse que vous n'avez pu, je crois, haïr ou aimer les vôtres. Et tout le monde l'admirait autant que moi. Quand nous entrions dans un restaurant, au bout de quelques minutes, chacun oubliait de manger pour la contempler. Les garçons eux-mêmes et la dame du comptoir ressentaient cette extase contagieuse jusqu'à oublier leurs devoirs. Bref j'ai vécu quelque temps en tête à tête avec un phénomène vivant. Elle mangeait, mâchait, broyait, dévorait, engloutissait, mais avec l'air le plus léger et le plus insouciant du monde. Elle m'a tenu ainsi longtemps en extase. Elle avait une manière douce, rêveuse, anglaise et romanesque de dire: "J'ai faim!" Et elle répétait ces mots jour et nuit en montrant les plus jolies dents du monde, qui vous eussent attendris et égayés à la fois. - J'aurais pu faire ma fortune en la montrant dans les foires comme monstre polyphage. Je la nourrissais bien; et cependant elle m'a quitté... — Pour un fournisseur aux vivres, sans doute? — Quelque chose d'approchant, une espèce d'employé dans l'intendance qui, par quelque tour de bâton à lui connu, fournit peut-être à cette pauvre enfant la ration de plusieurs soldats. C'est du moins ce que j'ai supposé.

— Moi, dit le quatrième, j'ai enduré des souffrances atroces par le contraire de ce qu'on reproche en général à l'égoïste femelle. Je vous trouve mal venus, trop fortunés mortels, à vous plaindre des imperfections de vos maîtresses!'

Cela fut dit d'un ton fort sérieux, par un homme d'un aspect doux et posé, d'une physionomie presque cléricale, malheureusement illuminée par des yeux d'un gris clair, de ces yeux dont le regard dit: 'je veux!' ou: 'Il faut!' ou bien: Je ne pardonne jamais!'

'Si, nerveux comme je vous connais, vous, G..., lâches et légers comme vous êtes, vous deux, K... et]..., vous aviez été accouplés à une certaine femme de ma connaissance, ou vous vous seriez enfuis, ou vous seriez morts. Moi, j'ai survécu, comme vous voyez. Figurez-vous une personne incapable de commettre une erreur de sentiment ou de calcul; figurez-vous une sérénité désolante de caractère; un dévouement sans comédie et sans emphase; une douceur sans faiblesse; une énergie sans violence. L'histoire de mon amour ressemble à un interminable voyage sur une surface pure et polie comme un miroir, vertigineusement monotone, qui aurait réfléchi tous mes sentiments et mes gestes avec l'exactitude ironique de ma propre conscience, de sorte que je ne pouvais pas me permettre un geste ou un sentiment déraisonnable sans apercevoir immédiatement le reproche muet de mon inséparable spectre. L'amour m'apparaissait comme une tutelle. Que de sottises elle m'a empêché défaire, que je regrette de n'avoir pas commises! Que de dettes payées malgré moi! Elle me privait de tous les bénéfices que j'aurais pu tirer de ma folie personnelle. Avec une froide et infranchissable règle, elle barrait tous mes caprices. Pour comble d'horreur, elle n'exigeait pas de reconnaissance, le danger passé. Combien de fois ne me suis-je pas retenu de lui sauter à la gorge, en lui criant: "Sois donc imparfaite, misérable! afin que je puisse t'aimer sans malaise et sans colère!" Pendant plusieurs années, je l'ai admirée, le cœur plein de haine. Enfin, ce n'est pas moi qui en suis mort!

-Ah! firent les autres, elle est donc morte?

Oui! cela ne pouvait continuer ainsi. L'amour était devenu pour moi un cauchemar accablant. Vaincre ou mourir, comme dit la Politique, telle était l'alternative que m'imposait la destinée! Un soir, dans un bois... au bord d'une mare..., après une mélancolique promenade où ses yeux, à elle, réfléchissaient la douceur du ciel, et où mon cœur, à moi, était crispé comme l'enfer...

Quoi!

Comment!

Que voulez-vous dire?

C'était inévitable. J'ai trop le sentiment de l'équité pour battre, outrager ou congédier un serviteur irréprochable. Mais il fallait accorder ce sentiment avec l'horreur que cet être m'inspirait; me débarrasser de cet être sans lui manquer de respect. Que vouliez-vous que je fisse d'elle, puisqu'elle était parfaite?'

Les trois autres compagnons regardèrent celui-ci avec un regard vague et légèrement hébété, comme feignant de ne pas comprendre et comme avouant implicitement qu'ils ne se sentaient pas, quant à eux, capables d'une action aussi rigoureuse, quoique suffisamment expliquée d'ailleurs.

Ensuite on fit apporter de nouvelles bouteilles, pour tuer le Temps qui a la vie si dure, et accélérer la Vie qui coule si lentement.