In een herenboudoir, dat wil zeggen in een rooksalon
die grensde aan een elegant speelhol, zaten vier mannen te roken en te drinken.
Ze waren niet uitgesproken jong of oud, niet mooi of lelijk; maar oud of jong,
ze droegen die onmiskenbare distinctie van geroutineerde genotzoekers, dat
ondefinieerbare, die kille en spottende treurigheid die duidelijk zegt: 'Wij
hebben intens geleefd, en we zoeken wat we kunnen beminnen en waarderen.'
Een van hen bracht het gesprek op de vrouwen. Het zou
van meer wijsheid hebben getuigd om over dat onderwerp helemaal niet te praten,
maar er zijn altijd verstandige mensen die, als ze gedronken hebben, een
alledaagse conversatie niet beneden hun waardigheid achten. In zo'n geval
luistert men naar degene die spreekt, zoals men luistert naar dansmuziek.
'Alle mannen,' zei hij, 'hebben de leeftijd van
Cherubino* gekend: dat is de periode waarin je, bij gebrek aan bosnimfen, er
niet afkerig van bent de stam van een eik te omhelzen. Het is het eerste stadium
van de liefde. In het tweede stadium begin je te kiezen. Het vermogen keuzen te
maken is al een vorm van decadentie. In dit stadium zoek je welbewust de
schoonheid. Ik persoonlijk, heren, beroem mij erop al sinds lang de
climacterische periode van het derde stadium te hebben bereikt, waarin
schoonheid alleen niet meer voldoende is, maar toebereid moet zijn met parfum,
sieraden et cetera. Ik moet zelfs toegeven dat ik soms, als naar een onbekend
geluk, verlang naar een vierde stadium, dat gekenmerkt moet zijn door
volstrekte rust. Maar gedurende heel mijn leven, de periode van Cherubino
uitgezonderd, ben ik meer dan wie ook gevoelig geweest voor de ergerniswekkende
dwaasheid en de irritante middelmatigheid van vrouwen. Wat mij in dieren zo aantrekt
is hun onschuld. Oordeel daarom zelf hoeveel ik heb moeten verduren van mijn
laatste minnares.
Zij was de onechte dochter van een prins. Ik hoef niet
te zeggen dat ze mooi was; waarom zou ik haar anders hebben genomen? Maar ze
bedierf die grote kwaliteit door een ongepaste en abnormale eerzucht. Ze was
een vrouw die altijd de rol van de man wilde spelen. "Jij bent geen man!
O, was ik maar een man! Van ons tweeën ben ik de man!" Dat waren de
onverdraaglijke refreinen die uit een mond kwamen waaruit ik alleen maar liedjes
had willen horen. En als ik bewonderend sprak over een boek, een gedicht, een
opera, zei ze onmiddellijk: "Je denkt misschien dat het erg goed is, maar
heb jij enige notie van wat goed is?" en dan begon ze te redetwisten.
Op een goede dag wierp ze zich op de scheikunde, met
het gevolg dat ik voortaan altijd tussen mijn mond en de hare een glazen masker
aantrof. En daarbij was ze bijzonder preuts. Als ik haar soms door een wat te
verliefd gebaar eens flink pakte, kromp ze ineen als een kruidje-roer-mij-niet
dat wordt aangerand...'
'Hoe is dat afgelopen?' vroeg een van de drie anderen.
'Ik wist niet dat je zoveel geduld kon opbrengen.'
'God,' hernam hij, 'gaf met het kwaad ook de remedie.
Op een dag trof ik deze Minerva, die zo hunkerde naar ideale kracht, samen met
mijn bediende aan in een situatie die me dwong me stilletjes terug te trekken
om hen niet in verlegenheid te brengen. Die avond gaf ik ze beiden hun congé,
met betaling van het achterstallige loon.'
'Ik,' hernam degene die het verhaal had onderbroken,
'heb alleen maar over mezelf te klagen. Het geluk is bij mij in huis geweest en
ik heb het niet herkend. Het lot had me de laatste tijd het genot van een vrouw
gegund die de meest zachte, de meest onderworpene en de meest toegewijde van alle
schepselen was, en altijd beschikbaar, maar zonder enige hartstocht! "Ik
wil het, omdat jij het fijn vindt," was haar gebruikelijke antwoord. Als
je die muur of die canapé met een stok zou bewerken, zou je er meer zuchten uit
krijgen dan ik uit de boezem van mijn minnares tijdens de meest
hartstochtelijke liefdesbetuigingen. Na een jaar samenleven bekende ze mij dat
ze het genot nooit had gekend. Ik kreeg een afkeer van dat ongelijke duel, en
dat voorbeeldige meisje trouwde met een ander. Later kreeg ik zin om haar terug
te zien, en terwijl ze me zes mooie kinderen toonde, zei ze: "Wel, beste
vriend, de echtgenote is nog even maagdelijk als vroeger jouw minnares."
Niets was er in deze vrouw veranderd. Soms mis ik haar: ik had met haar moeten
trouwen.'
De anderen barstten in lachen uit, en een derde begon
op zijn beurt te spreken:
'Heren, ik heb genietingen gekend die u misschien hebt
veronachtzaamd. Ik wil het hebben over de komische kant van de liefde, een kant
die bewondering niet uitsluit. Ik heb mijn laatste minnares, vermoed ik, meer
bewonderd dat u de uwe hebt kunnen haten of beminnen. En iedereen bewonderde
haar evenzeer als ik. Wanneer we een restaurant binnenkwamen, vergat iedereen
na enkele minuten te eten en gaapte haar aan. Zelfs de obers en de dame van het
buffet werden zo aangestoken door die gemeenschappelijke extase, dat ze hun
werk vergaten te doen. Om kort te gaan, ik heb enige tijd intiem samengeleefd
met een levend fenomeen. Zij at, kauwde, maalde fijn, verscheurde, verslond,
maar deed dit op de meest luchtige en onbezorgde manier van de wereld. Zo hield
ze mij lange tijd in vervoering. Ze had een zachte, dromerige, Engelse en
romantische manier om te zeggen: "Ik heb honger!" En ze herhaalde die
woorden dag en nacht en liet daarbij de mooiste tanden van de wereld zien, die
u zowel vertederd als opgevrolijkt zouden hebben. Ik zou fortuin hebben kunnen
maken door haar op kermissen als vraatzuchtig monster* te vertonen. Ik gaf haar
goed te eten, maar toch heeft ze mij verlaten...' - 'Voor een handelaar in
levensmiddelen zeker?' - 'Iets wat erop lijkt, een of andere beambte bij de
intendance, die door een handigheidje dat hij kende, dit arme kind misschien
het rantsoen van verscheidene soldaten bezorgde. Dat heb ik tenminste
verondersteld.'
'Ik,' zei de vierde, 'heb afschuwelijk geleden onder
het tegendeel van wat men in het algemeen het egoïstische wijfje verwijt. Ik
vind niet dat jullie, overgelukkige stervelingen, het recht hebben jullie te
beklagen over de onvolmaaktheden van jullie minnaressen!'
Dit werd op zeer ernstige toon gezegd door een man met
een mild en bedaard uiterlijk en een bijna klerikaal gezicht, dat helaas werd
verlicht door van die helder grijze ogen waarvan de blik zegt: 'Ik wil!' of 'Het
moet!' of 'Ik vergeef nooit!'
'Als jij, G..., van wie ik weet dat je overgevoelig
bent, en jullie twee, K... en J..., die lichtzinnig en laf zijn, een verhouding
hadden gehad met een mij bekende vrouw, dan zouden jullie zeker gevlucht zijn
of niet meer leven. Ik heb het overleefd, zoals je ziet. Stel je een vrouw voor
die zich nooit in haar gedachten of gevoelens vergist; stel je een
onuitstaanbaar gelijkmoedig karakter voor; iemand die toegewijd is zonder te
veinzen of te overdrijven; die mild is zonder zwak te zijn; die wilskrachtig is
zonder te dwingen. De geschiedenis van mijn liefde lijkt op een eindeloze reis
over een oppervlakte die vlekkeloos en gepolijst was als een spiegel, en
duizelingwekkend eentonig, en die al mijn gevoelens en al mijn gebaren met de
spottende nauwkeurigheid van mijn eigen geweten weerkaatste, zodat ik me geen
onredelijk gebaar of gevoel kon veroorloven zonder onmiddellijk het stille
verwijt van mijn onafscheidelijke spookbeeld waar te nemen. De liefde leek me
een soort voogdijschap. Van hoeveel dwaasheden hield ze me niet af, waarvan ik
nu betreur dat ik ze niet beging! Hoeveel schulden werden er niet buiten mij om betaald! Ze ontzegde me al
het profijt dat ik had kunnen trekken uit mijn persoonlijke dwaasheid. Met een
kille en onbarmhartige meetlat stond ze al mijn bevliegingen in de weg. Tot
overmaat van ellende verlangde ze geen dankbaarheid als het gevaar geweken was.
Hoe vaak heb ik me er niet van weerhouden haar naar de keel te vliegen en toe
te schreeuwen: "Wees eens een keer niet volmaakt, stuk ellende! Dan kan ik
van je houden zonder me beroerd en kwaad te voelen." Jarenlang bewonderde
ik haar met een hart vol haat. Maar ik ben er ten slotte niet aan doodgegaan!'
'O!' zeiden de anderen. 'Is zij dan dood?'
'Ja! Dat kon zo niet doorgaan. De liefde was voor mij
een beklemmende nachtmerrie geworden. Overwinnen of sterven, zoals het in de
Politiek heet, dat was het alternatief waarvoor het lot mij plaatste! Op een
avond, in het bos... aan de rand van een vijver... na een droefgeestige
wandeling waarbij haar ogen de zachtheid van de hemel weerspiegelden en waarbij
mijn hart zo verkrampt was als de hel...'
'Wat?'
'Hoezo?'
'Wat bedoel je?'
'Het was onvermijdelijk. Ik heb te veel
rechtvaardigheidsgevoel om een bediende op wie niets valt aan te merken te
slaan, te beledigen of op straat te zetten. Maar ik moest dat gevoel in
overeenstemming brengen met de afschuw die dat schepsel me inboezemde; me
ontdoen van dat schepsel zonder in respect voor haar tekort te schieten. Wat
willen jullie anders dat ik met haar gedaan had; ze was immers volmaakt?'
De drie anderen uit het gezelschap keken hem met een
onbestemde en enigszins wezenloze blik aan, alsof ze veinsden hem niet te
begrijpen en stilzwijgend toegaven dat zij zich, wat hen betrof, niet in staat
achtten tot zo'n rigoureuze daad, al was daar dan ook voldoende verklaring voor
gegeven.
Toen lieten ze nieuwe flessen aanrukken om de Tijd die
zo'n taai leven leidt te doden, en het Leven dat zo traag stroomt te
versnellen.
Noten
Cherubino:Figuur
uit het toneelstuk van Beaumarchais Le
mariage de Figaro.Hij is het symbool van de ontluikende liefde.
Vraatzuchtig
monster: ‘Monster’ vooral in de betekenis van abnormaal
verschijnsel, bezienswaardigheid.
Portraits de maîtresses
Dans un boudoir d'hommes, c'est-à-dire dans un fumoir
attenant à un élégant tripot, quatre hommes fumaient et buvaient. Ils n'étaient
précisément ni jeunes ni vieux, ni beaux ni laids; mais vieux ou jeunes, ils portaient
cette distinction non méconnaissable des vétérans de la joie, cet
indescriptible je ne sais quoi, cette tristesse froide et railleuse qui dit
clairement: 'Nous avons fortement vécu, et nous cherchons ce que nous pourrions
aimer et estimer. '
L'un d'eux jeta la causerie sur le sujet des femmes. Il
eût été plus philosophique de n'en pas parler du tout; mais il y a des gens
d'esprit qui, après boire, ne méprisent pas les conversations banales. On
écoute alors celui qui parle, comme on écouterait de la musique de danse.
'Tous les hommes, disait celui-ci, ont eu l'âge de
Chérubin: c'est l'époque où, faute de dryades, on embrasse, sans dégoût, le
tronc des chênes. C'est le premier degré de l'amour. Au second degré, on
commence à choisir. Pouvoir délibérer, c'est déjà une décadence. C'est alors
qu’ 'on recherche décidément la beauté. Pour moi, messieurs, je me fais gloire
d'être arrivé, depuis longtemps, à l'époque climatérique du troisième degré oh
la beauté elle-même ne suffit plus, si elle n'est assaisonnée par le parfum, la
parure, et etcetera. J'avouerai même que j'aspire quelquefois, comme à un
bonheur inconnu, à un certain quatrième degré qui doit marquer le calme absolu.
Mais, durant toute ma vie, excepté à l'âge de Chérubin, j'ai été plus sensible
que tout autre à l'énervante sottise, à l'irritante médiocrité des femmes. Ce
que j'aime surtout dans les animaux, c'est leur candeur, jugez donc combien
j'ai du souffrir par ma dernière maîtresse.
C'était la bâtarde d'un prince. Belle, cela va sans dire;
sans cela, pourquoi l'aurais-je prise? Mais elle gâtait cette grande qualité
par une ambition malséante et difforme. C'était une femme qui voulait toujours
faire l'homme. "Vous n’êtes pas un homme ! Ah! si j'étais un homme! De
nous deux, c'est moi qui suis l'homme!" Tels étaient les insupportables
refrains qui sortaient de cette bouche d'où je n'aurais voulu voir s'envoler
que des chansons. À propos d'un livre, d'un poème, d'un opéra pour lequel je
laissais échapper mon admiration: "Vous croyez peut-être que cela est très
fort? disait-elle aussitôt; est-ce que vous vous connaissez en force?" et
elle argumentait.
'Un beau jour elle s'est mise à la chimie; de sorte
qu'entre ma bouche et la sienne je trouvai désormais un masque de verre. Avec
tout cela, fort bégueule. Si parfois je la bousculais par un geste un peu trop
amoureux, elle se convulsait comme une sensitive violée...
Comment cela a-t-il fini? dit l'un des trois autres. Je
ne vous savais pas si patient.
Dieu, reprit-il, mit le remède- dans le mal. Un jour je
trouvai cette Minerve, affamée de force idéale, en tête à tête avec mon
domestique, et dans une situation qui m'obligea à me retirer discrètement pour
ne pas les faire rougir. Le soir je les congédiai tous les deux, en leur payant
les arrérages de leurs gages.
Pour moi, reprit l'interrupteur, je ri ai à me plaindre
que de moi-même. Le bonheur est venu habiter chez moi, et je ne l'ai pas
reconnu. La destinée m'avait, en ces derniers temps, octroyé la jouissance
d'une femme qui était bien la plus douce, la plus soumise et la plus dévouée
des créatures, et toujours prête! et sans enthousiasme! "Je le veux bien,
puisque cela vous est agréable. " C'était sa réponse ordinaire. Vous
donneriez la bastonnade à ce mur ou à ce canapé, que vous en tireriez plus de
soupirs que n'en tiraient du sein de ma maîtresse les élans de l'amour le plus
forcené. Après un an de vie commune, elle m'avoua qu'elle n'avait jamais connu
le plaisir. Je me dégoûtai de ce duel inégal, et cette fille incomparable se
maria. J'eus plus tard la fantaisie de la revoir, et elle me dit, en me
montrant six beaux enfants: "Eh bien! mon cher ami, l'épouse est encore
aussi vierge que l'était votre maîtresse. " Rien n'était changé dans cette
personne. Quelquefois je la regrette: j'aurais dû l'épouser. '
Les autres se mirent à rire, et un troisième dit à son
tour: 'Messieurs, j'ai connu des jouissances que vous avez peut-être négligées.
Je veux parler du comique dans l'amour, et d'un comique qui n'exclut pas
l'admiration. J'ai plus admiré ma dernière maîtresse que vous n'avez pu, je
crois, haïr ou aimer les vôtres. Et tout le monde l'admirait autant que moi.
Quand nous entrions dans un restaurant, au bout de quelques minutes, chacun
oubliait de manger pour la contempler. Les garçons eux-mêmes et la dame du
comptoir ressentaient cette extase contagieuse jusqu'à oublier leurs devoirs.
Bref j'ai vécu quelque temps en tête à tête avec un phénomène vivant. Elle
mangeait, mâchait, broyait, dévorait, engloutissait, mais avec l'air le plus
léger et le plus insouciant du monde. Elle m'a tenu ainsi longtemps en extase.
Elle avait une manière douce, rêveuse, anglaise et romanesque de dire:
"J'ai faim!" Et elle répétait ces mots jour et nuit en montrant les
plus jolies dents du monde, qui vous eussent attendris et égayés à la fois. -
J'aurais pu faire ma fortune en la montrant dans les foires comme monstre
polyphage. Je la nourrissais bien; et cependant elle m'a quitté... — Pour un
fournisseur aux vivres, sans doute? — Quelque chose d'approchant, une espèce d'employé
dans l'intendance qui, par quelque tour de bâton à lui connu, fournit peut-être
à cette pauvre enfant la ration de plusieurs soldats. C'est du moins ce que
j'ai supposé.
— Moi, dit le quatrième, j'ai enduré des souffrances
atroces par le contraire de ce qu'on reproche en général à l'égoïste femelle.
Je vous trouve mal venus, trop fortunés mortels, à vous plaindre des
imperfections de vos maîtresses!'
Cela fut dit d'un ton fort sérieux, par un homme d'un
aspect doux et posé, d'une physionomie presque cléricale, malheureusement
illuminée par des yeux d'un gris clair, de ces yeux dont le regard dit: 'je
veux!' ou: 'Il faut!' ou bien: Je ne pardonne jamais!'
'Si, nerveux comme je vous connais, vous, G..., lâches et
légers comme vous êtes, vous deux, K... et]..., vous aviez été accouplés à une
certaine femme de ma connaissance, ou vous vous seriez enfuis, ou vous seriez
morts. Moi, j'ai survécu, comme vous voyez. Figurez-vous une personne incapable
de commettre une erreur de sentiment ou de calcul; figurez-vous une sérénité
désolante de caractère; un dévouement sans comédie et sans emphase; une douceur
sans faiblesse; une énergie sans violence. L'histoire de mon amour ressemble à
un interminable voyage sur une surface pure et polie comme un miroir, vertigineusement
monotone, qui aurait réfléchi tous mes sentiments et mes gestes avec
l'exactitude ironique de ma propre conscience, de sorte que je ne pouvais pas
me permettre un geste ou un sentiment déraisonnable sans apercevoir
immédiatement le reproche muet de mon inséparable spectre. L'amour
m'apparaissait comme une tutelle. Que de sottises elle m'a empêché défaire, que
je regrette de n'avoir pas commises! Que de dettes payées malgré moi! Elle me
privait de tous les bénéfices que j'aurais pu tirer de ma folie personnelle.
Avec une froide et infranchissable règle, elle barrait tous mes caprices. Pour
comble d'horreur, elle n'exigeait pas de reconnaissance, le danger passé.
Combien de fois ne me suis-je pas retenu de lui sauter à la gorge, en lui
criant: "Sois donc imparfaite, misérable! afin que je puisse t'aimer sans
malaise et sans colère!" Pendant plusieurs années, je l'ai admirée, le
cœur plein de haine. Enfin, ce n'est pas moi qui en suis mort!
-Ah! firent les autres, elle est donc morte?
Oui! cela ne pouvait continuer ainsi. L'amour était
devenu pour moi un cauchemar accablant. Vaincre ou mourir, comme dit la
Politique, telle était l'alternative que m'imposait la destinée! Un soir, dans
un bois... au bord d'une mare..., après une mélancolique promenade où ses yeux,
à elle, réfléchissaient la douceur du ciel, et où mon cœur, à moi, était crispé
comme l'enfer...
Quoi!
Comment!
Que voulez-vous dire?
C'était inévitable. J'ai trop le sentiment de l'équité
pour battre, outrager ou congédier un serviteur irréprochable. Mais il fallait
accorder ce sentiment avec l'horreur que cet être m'inspirait; me débarrasser
de cet être sans lui manquer de respect. Que vouliez-vous que je fisse d'elle, puisqu'elle était parfaite?'
Les trois autres compagnons regardèrent celui-ci avec un
regard vague et légèrement hébété, comme feignant de ne pas comprendre et comme
avouant implicitement qu'ils ne se sentaient pas, quant à eux, capables d'une
action aussi rigoureuse, quoique suffisamment expliquée d'ailleurs.
Ensuite on fit apporter de nouvelles bouteilles, pour
tuer le Temps qui a la vie si dure, et accélérer la Vie qui coule si lentement.